Majesteitelijke Begroting
Begroting Koning 2023
De uitkering die zij krijgen bestaat uit een inkomensdeel (A-component) en een component voor personele en materiële uitgaven (B-component).
De Prinses van Oranje heeft besloten dat zij tot het einde van haar studie de A-component terug zal storten, waarna het zal worden toegevoegd aan de algemene middelen. Met andere woorden: het gaat terug naar de staatskas. De B-component (de onkostenvergoeding) zal zij tevens terugstorten, zolang zij geen hoge kosten zal maken in haar functie van beoogd troonopvolger.
De WFSKH bepaalt ook dat de personele en materiële kosten van het koningschap door het Rijk worden betaald. Dat zijn bijvoorbeeld kosten voor het personeel en het wagenpark van de Dienst van het Koninklijk Huis.
De uitwerking van deze bepalingen in de Grondwet en de WFSKH vindt jaarlijks plaats via de begroting van de Koning. De begroting van de Koning bevat de verwachte uitgaven voor de uitoefening van het Koningschap. Deze uitgaven zijn opgenomen in drie artikelen:
Artikel 1:Grondwettelijke uitkeringen aan de leden van het Koninklijk Huis
Artikel 2:Functionele uitgaven van de Koning
Artikel 3:Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen
De totale uitgaven op de begroting van de Koning worden voor het jaar 2023 begroot op 50.169.000 euro. Het volgende overzicht laat alle bedragen zien (in miljoenen), die op de begroting van de Koning staan in 2023. In het onderste overzicht staan de bedragen uit andere begrotingen binnen de Rijksbegroting die met het Koningschap te maken hebben.
Begroting van de Koning 2023Overzicht van alle bedragen (in miljoenen), die op de begroting van de Koning staan. In het onderste overzicht staan de bedragen uit andere begrotingen binnen de Rijksbegroting die met het Koningschap te maken hebben.
Deze leden van het Koninklijk Huis ontvangen een uitkering van de Staat.
Momenteel ontvangen drie leden van het Koninklijk Huis een uitkering van de staat. Dat zijn de Koning, de echtgenote van de Koning en Prinses Beatrix. Vanaf 7 december 2021 ontvangt ook de Prinses van Oranje een grondwettelijke uitkering. De uitkering die zij krijgen bestaat uit een inkomensdeel (A-component) en een component voor personele en materiële uitgaven (B-component).
De andere leden van het Koninklijk Huis ontvangen geen uitkering van het Rijk. Dit is geregeld op basis van de Grondwet en de Wet Financieel Statuut van het Koninklijk Huis (Wet van 22 november 1972 en van 2 juli 1980; Stb. 701 en Stb. 380 en geactualiseerd in 2008).
Kosten buitenom de Begroting van de Koning Uitgaven voor de paleizen, staatsbezoeken en beveiliging staan niet op de begroting van de Koning maar op begrotingen van andere ministeries van de Rijksoverheid. Omdat deze kosten niet op de begroting staan van de Koning maar wél samenhangen met het Koningschap, zijn deze in de begroting van de Koning opgenomen als bijlage. Deze kosten bedragen gezamenlijk € 19,2 miljoen.
De Prinses van Oranje heeft besloten dat zij tot het einde van haar studie de A-component terug zal storten. De B-component (de onkostenvergoeding) zal zij tevens terugstorten, zolang zij geen hoge kosten zal maken in haar functie van beoogd troonopvolger. Dat bedrag zal worden toegevoegd aan de algemene middelen. Met andere woorden: het gaat terug naar de staatskas.