De Huizen van Oranje en Nassau

De Rijnbond Akte
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland
Bronvermelding

De Rijnbond Overeenkomst

Congres van Wenen

Vervolg II

August Christiaan Frederik (1769-1812) was een zoon van hertog Karel George van Anhalt-Köthen en Louisa van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg. Hij volgde zijn vader in 1789 op als Hertog van Anhalt-Köthen. August Frederik was gehuwd met Prinses Frederika van Nassau-Usingen (1777-1821), dochter van Hertog Frederik August van Nassau-Usingen maar het paar scheidde in 1803. Zijn neef Lodewijk August volgde hem als Hertog op. August Christiaan Frederik was, evenals zijn vader Keizerlijk veldmaarschalk, was een groot bewonderaar van Napoleon en richtte zijn land land op hem.


Augustus Frederik Christiaan van Anhalt-Kotchen

De Vorst trad in op 18 april 1807 toe tot de Rijnbond, waardoor hij gelijktijdig de Hertogstitel mocht aannemen. Zijn op napoleontische leest geschoeide departementen, staatsraad, Code Napoléon en orde van verdienste werden na zijn dood in 1812 weer afgeschaft. Hij werd opgevolgd door zijn minderjarige neef Lodewijk August (1812-1818), onder wie het hertogdom in 1815 lid van de Duitse Bond werd en diep in de schulden raakte. De tweede linie Anhalt-Köthen stierf met Lodewijk August in 1818 uit.

Na het uitsterven van de regerende tak viel het Hertogdom toe aan Ferdinand Frederik (1818-1830) uit de zijlinie Anhalt-Köthen-Pleß. Zijn jongere broer Hendrik volgde hem op in de heerlijkheid Pleß. In 1821 ontstond er een geschil met het koninkrijk Pruisen over toltarieven en belastingen. De hertog bracht het geschil in de vergadering van de Duitse Bond. Ferdinand Frederik en zijn vrouw werden in 1825 katholiek. De Hertog introduceerde onder andere de jezuïeten in het traditioneel lutherse land.

In 1828 werd er een vergelijk gesloten met Pruisen en Anhalt-Dessau, wat een eind maakte aan de conflicten met Pruisen. De hertog werd na zijn kinderloze dood opgevolgd door zijn broer Hendrik (1830-1847), die in 1847 eveneens kinderloos stierf. Voor zijn dood was de heerlijkheid Pleß verkocht aan de graaf von Hochberg en de Freiherr zu Fürstenstein. Anhalt-Köthen viel nu toe aan Leopold IV Frederik, Hertog van Anhalt-Dessau. Omdat de Hertog van Anhalt-Bernburg regeringsonbekwaam was en ook geen opvolgers had, maakte Analt-Bernburg geen aanspraak op de erfenis. Leopold IV regeerde de twee hertogdommen aanvankelijk in een personele Unie.

Sinds 1848 was er een verenigde Landdag met Anhalt-Dessau, maar de Landdag van Anhalt-Köthen vergaderde ook afzonderlijke. Beide Landdagen bestonden uit dezelfde leden. Per 1 januari 1853 werden de twee staten verenigd tot Anhalt-Dessau-Köthen, dat na het uitsterven van Anhalt-Bernburg in 1863 met dat land werd verenigd tot het Hertogdom Anhalt.

Frederik Frans I (Schwerin, 10 december 1756 – Ludwigslust, 1 februari 1837) was van 1785 tot 1815 Hertog en daarna tot 1837 Groothertog van Mecklenburg-Schwerin. Hij was als zoon van Lodewijk van Mecklenburg-Schwerin en Charlotte Sophie (dochter van Frans Jozias van Saksen-Coburg-Saalfeld) een kleinzoon van Hertog Christiaan Lodewijk II.

Sinds 1 juni 1775 was hij gehuwd met Louise van Saksen-Gotha, die hem zes kinderen schonk:

Frederik Frans volgde op 24 april 1785 zijn oom Frederik op als Hertog van Mecklenburg. Hij kocht in 1787 vier aan Pruisen verpande gebieden terug en verwierf in 1803 zeven tot het Bisdom Lübeck behorende en door Mecklenburg omsloten dorpen alsmede de stad Wismar, Poel en Neukloster. In 1793 stichtte hij op aanraden van zijn lijfarts Samuel Gottlieb Vogel de eerste Duitse zeebadplaats Heiligendamm (stadsdeel van Bad Doberan). Mecklenburg-Schwerin werd in 1806 door Napoleon bezet, maar na de Vrede van Tilsit (1807) werd de Hertog op voorspraak van Tsaar Alexander I in ere hersteld. Hij trad op 22 maart 1808 toe tot de Rijnbond en steunde Napoleon bij diens veldtocht van 1812 met 1700 man.

Frederik Frans I was op 14 maart 1813 echter de eerste Vorst die de Rijnbond de rug toekeerde en liet zijn troepen tot 1815 aan de strijd tegen Frankrijk en Denemarken deelnemen. Frederik Frans trad na het Congres van Wenen op 17 juni 1815 toe tot de Duitse Bond en nam de titel van Groothertog aan. Hij voerde economische en juridische verbeteringen door, maar gold als een van de meest reactionaire Duitse Vorsten. Daar zijn oudste zoon Frederik Lodewijk reeds in 1819 was overleden, werd Frederik Frans I na zijn dood in 1837 opgevolgd door zijn kleinzoon Paul Frederik.


Frederik Frans I Hertog van Mecklenburg-Schwerin

Hij was als zoon van Lodewijk van Mecklenburg-Schwerin en Charlotte Sophie (dochter van Frans Jozias van Saksen-Coburg-Saalfeld) een kleinzoon van hertog Christiaan Lodewijk II. Sinds 1 juni 1775 was hij gehuwd met Louise van Saksen-Gotha, welke hem zes kinderen schonk:

Frederik Frans volgde op 24 april 1785 zijn oom Frederik II 'de Vrome' op als hertog van Mecklenburg. Hij kocht in 1787 vier aan Pruisen verpande gebieden terug en verwierf in 1803 zeven tot het Bisdom Lübeck behorende en door Mecklenburg omsloten dorpen alsmede de stad Wismar, Poel en Neukloster. In 1793 stichtte hij op aanraden van zijn lijfarts Samuel Gottlieb Vogel de eerste Duitse zeebadplaats Heiligendamm (stadsdeel van Bad Doberan).

Mecklenburg-Schwerin werd in 1806 door Napoleon bezet, maar na de Vrede van Tilsit (1807) werd de hertog op voorspraak van tsaar Alexander I in ere hersteld. Hij trad op 22 maart 1808 toe tot de Rijnbond en steunde Napoleon bij diens veldtocht van 1812 met 1700 man.

Hij was op 14 maart 1813 echter de eerste vorst die de Rijnbond de rug toekeerde en liet zijn troepen tot 1815 aan de strijd tegen Frankrijk en Denemarken deelnemen. Frederik Frans trad na het Congres van Wenen op 17 juni 1815 toe tot de Duitse Bond en nam de titel van groothertog aan.

Hij voerde economische en juridische verbeteringen door, maar gold als een van de meest reactionaire Duitse Vorsten. Daar zijn oudste zoon Frederik Lodewijk reeds in 1819 was overleden, werd Frederik Frans I na zijn dood in 1837 opgevolgd door zijn kleinzoon Paul Frederik.

Karel Lodewijk Frederik

(Mirow, 10 oktober 1741 - Neustrelitz, 6 november 1816) was van 1794 tot 1815 Hertog en daarna tot 1816 Groothertog van Mecklenburg-Strelitz. Karel diende aanvankelijk in het leger van Hannover en werd daar later in dienst van zijn zwager George III gouverneur. Na de kinderloze dood van zijn oom Adolf Frederik III kwam de troon in 1752 toe aan zijn oudere broer Adolf Frederik IV. Toen deze in 1794 eveneens kinderloos stierf, kwam Karel aan de macht.

Hij voerde vernieuwingen door in de landbouw, zette een gendarmerie op, voerde de leerplicht in en deelde zijn land opnieuw in in de districten Stargard, Strelitz, Mirow en Feldberg. In 1806 trad hij toe tot de Rijnbond. Door het Congres van Wenen werd hij samen met zijn verwant Hertog Frederik Frans I van Mecklenburg-Schwerin in 1815 verheven tot Groothertog. Hij stierf het jaar daarop en werd opgevolgd door zijn zoon George.

Karel diende aanvankelijk in het leger van Hannover en werd daar later in dienst van zijn zwager George III gouverneur. Na de kinderloze dood van zijn oom Adolf Frederik III kwam de troon in 1752 toe aan zijn oudere broer Adolf Frederik IV. Toen deze in 1794 eveneens kinderloos stierf, kwam Karel aan de macht. Hij voerde vernieuwingen door in de landbouw, zette een gendarmerie op, voerde de leerplicht in en deelde zijn land opnieuw in in de districten Stargard, Strelitz, Mirow en Feldberg. In 1806 trad hij toe tot de Rijnbond. Door het Congres van Wenen werd hij samen met zijn verwant hertog Frederik Frans I van Mecklenburg-Schwerin in 1815 verheven tot groothertog. Hij stierf het jaar daarop en werd opgevolgd door zijn zoon George

Karel II, Hertog vam Mecklenburg-Strelitz

Karel verwekte bij zijn eerste echtgenote Frederika Caroline Louise van Hessen-Darmstadt tien kinderen:

Na Frederika's dood hertrouwde hij met haar zuster Charlotte, die hem nog een zoon schonk:


Frederik August (Usingen, 23 april 1738 - Biebrich, 24 maart 1816) was van 1803 tot 1806 Vorst van Nassau-Usingen en daarna tot 1816 Hertog van Nassau. Hij was de oudste zoon van vorst Karel en Christina Wilhelmina van Saksen-Eisenach, dochter van Johan Willem van Saksen-Eisenach. Hij nam dienst in het Oostenrijkse leger, streed in de Zevenjarige Oorlog tegen Pruisen en verkreeg in 1790 de rang van Keizerlijk veldmaarschalk. In 1803 volgde hij zijn oudere broer Karel Willem op, die geen mannelijke nakomelingen had. Hij trad in 1806 samen met Frederik Willem van Nassau-Weilburg toe tot de Rijnbond. Met instemming van beide Vorsten riep Napoleon op 30 augustus van dat jaar een Hertogdom Nassau.

Frederik August en Frederik Willem regeerden op progressieve wijze. Zij schaften in 1808 de lijfeigenschap af, vaardigden in 1811 een op gelijkheid van heffing gebaseerde belastingwet uit, bepaalden dat alle burgers gelijk waren voor de wet en schonken hun land op 1 en 2 september 1814 als eerste Duitse Vorsten een constitutie die voorzag in een landdag. Nassau trad in 1815 toe tot de Duitse Bond. Door een verdrag met Pruisen verkreeg hij door ruil van enige gebieden de voormalige bezittingen van de linie Oranje-Nassau Dietz, Hadamar, Dillenburg en Beilstein in het leven, dat de twee, met Frederik August als hoofd van de oudere linie nu met de titel van Hertog, samen regeerden.

Frederik August, Vorst van Nassau-Usingen

Frederik August stierf op 24 maart 1816 zonder mannelijke nakomelingen, zodat geheel Nassau toekwam aan Frederik Willems zoon Willem. Frederik August had zijn huwelijk (1775) met Louise van Waldeck-Pyrmont, dochter van Karel August van Waldeck-Pyrmont, de volgende kinderen:

Deze werd later opgevolgd door zijn oudere broer die voortvarend de zienswijze van Frederrik August verder uitvoerde. Het Hertogdom kende onder beide broers een grote opleving. De bevolking werd waar nodig geholpen met het op een hoger peil te brengen van voorzieningen op het vlak van gezondsheidszorg en water en wegen aanleg. Voorts schiep Hertog Willem, zoon van Frederik August veel werkgelegenheid. Hij was het vierde kind en de 1e zoon.

Peter Frederik Willem (Eutin, 3 januari 1754 - Slot Plön, 2 juli 1823) was van 1785 tot 1823 Hertog van Oldenburg. Hij was de enige zoon van Hertog Frederik August en Ulrika Frederika Wilhelmina van Hessen-Kassel, een kleindochter van Landgraaf Willem VII. Na de dood van zijn vader werd hij, formeel Hertog van Oldenburg. Aangezien hij evenwel geestesziek was, werd zijn neef Peter Frederik Lodewijk tot administrator benoemd.

Willem nam aan de regering geen deel. Oldenburg werd in 1806 door Franse en Hollandse troepen bezet, bij de Vrede van Tilsit (1807) weer aan Willem toegekend maar in 1810 wederom door Frankrijk bezet. De Hertogelijke familie vluchtte naar Rusland en keerde na de val van Napoleon in 1813 terug. Oldenburg werd op het Congres van Wenen in 1815 verheven tot Groothertogdom, maar noch Willem, noch zijn opvolger heeft deze titel ooit gevoerd. Peter Frederik Willem stierf in 1823 ongehuwd en kinderloos. Hij werd opgevolgd door Peter Frederik Lodewijk die in zijn regeeerperiode al de zaken waar nam.

Peter I, Hertog van Oldeburg

Peter Frederik Lodewijk van Holstein-Gottorp (Riesenburg 17 januari 1755 – Wiesbaden 21 mei 1829) was van 1785 tot 1803 Prins-bisschop van Lübeck, van 1785 tot 1823 regent en daarna tot 1829 Hertog van Oldenburg. Hij was de zoon van George Lodewijk, de jongste zoon van Christiaan August van Holstein-Gottorp en van Sophie prinses van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Beck (Schlodien 31 december 1722-Hamburg 7 augustus 1763).

Hij groeide na de vroege dood van zijn ouders op aan het hof van zijn oom Prins-bisschop Frederik August en later bij zijn nicht Catharina de Grote. Hij werd, daar Frederik Augusts zoon Willem zwakzinnig was, in 1776 coadjutor en na Frederik Augusts dood in 1785 Prins-bisschop van Lübeck en regent van Oldenburg, waar Willem formeel de Hertogelijke troon besteeg.

Het Prinsbisdom Lübeck werd door de Reichsdeputationshauptschluss in 1803 geseculariseerd en als Vorstendom Lübeck bij Oldenburg gevoegd. Het hertogdom werd in 1806 door Nederlandse en Franse troepen bezet.De Vrede van Tilsit kende Oldenburg in 1807 weer aan Willem toe en het land werd in 1808 lid van de Rijnbond. Op 10 december 1810 werd het echter door Napoleon Bonaparte bezet nadat Peter had geweigerd in te gaan op diens voorstel het te ruilen voor Erfurt.

Peter vluchtte naar zijn familie in Rusland en keerde na de val van Napoleon in 1813 terug. Het Congres van Wenen verhief Oldenburg in 1815 tot groothertogdom en breidde het uit met onder andere het Vorstendom Birkenfeld. In 1818 stond tsaar Alexander I Jever af. Na Willems dood in 1823 werd Peter formeel staatshoofd, zonder echter de groothertogelijke titel te voeren. Hij stierf in 1829 en werd opgevolgd door zijn zoon Paul Frederik August.

Ernst Anton Karel Lodewijk (Coburg, 2 januari 1784 - Gotha, 29 januari 1844) was van 1806 tot 1826 Hertog van Saksen-Coburg-Saalfeld en daarna tot zijn dood Hertog van het nieuwe dubbelhertogdom Saksen-Coburg en Gotha. Hij was de zoon van Hertog Frans van Saksen-Coburg-Saalfeld en diens echtgenote Augusta van Reuss-Ebersdorf en Lobenstein. De Belgische Koning Leopold I was zijn jongere broer. Frans werd in het voorjaar van 1803 ernstig ziek en derhalve werd Ernst op 10 mei van dat jaar meerderjarig verklaard. Toen zijn vader op 9 december 1806 stierf, besteeg Ernst als Ernst III de Hertogelijke troon van Saksen-Coburg-Saalfeld.

Aanvankelijk was hij dit slechts in naam, daar het Hertogdom bezet was door Napoleon Bonaparte en onder Frans bestuur stond. Pas bij de Vrede van Tilsit in 1807 verkreeg het land onder Russische druk (Ernsts zuster Juliana was gehuwd met Constantijn Pavlovitsj, broer van Tsaar Alexander I) weer zijn zelfstandigheid. Ernst was generaal in het Pruisische leger en nam deel aan de strijd tegen Napoleon. Hij streed in 1806 bij Auerstedt, in 1813 bij Lützen en Leipzig en trok in 1814 de Franse vesting Mainz binnen.

Na de val van Napoleon kende het Congres van Wenen hem als dank een gebied van 8,25 vierkante mijl met 25.000 inwoners toe dat in 1819 de naam Vorstendom Lichtenberg kreeg. Het werd in 1834 aan Pruisen verkocht. Ernst III huwde op 31 juli 1817 te Gotha prinses Louise, dochter van August van Saksen-Gotha-Altenburg. Dit gearrangeerde huwelijk werd op 31 maart 1826 weer beëindigd.

Uit dit huwelijk kwamen volgende kinderen voort:

Na het uitsterven van het huis Saksen-Gotha-Altenburg in dat jaar deelde de Saksische Koning Frederik August I de Ernestijnse Hertogdommen opnieuw in. Ernst stond Saalfeld af aan Saksen-Meiningen en ontving in ruil hiervoor Saksen-Gotha en de steden Königsberg en Sonnefeld. Hij noemde zijn nieuwe territorium Saksen-Coburg en Gotha en zichzelf nu Ernst I. Reeds in 1821 had hij zijn land een constitutie geschonken. Hij stimuleerde economie en onderwijs. Zijn adviezen werden door de andere Duitse Vorstenhuizen uiterst serieus genomen.

Sinds 23 december 1832 was hij hertrouwd met zijn nicht Marie (1799-1868), nicht van Koning Frederik I van Württemberg en dochter van Alexander Frederik van Württemberg. Uit dit huwelijk kwamen echter geen kinderen voort. Ernst stierf op 29 januari 1844 en werd bijgezet in het Hertogelijke mausoleum te Coburg. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Ernst. Zijn andere zoon Albert was sinds 1840 de echtgenoot van de Engelse Koningin Victoria. Ernst was een van de drie stichters van de Saksisch-Ernestinische Huisorde


Ernst I Hertog van Saxen-Coburg

Frederik (Hildburghausen, 29 april 1763 - Hummelshain, 29 september 1834) was van 1780 tot 1826 Hertog van Saksen-Hildburghausen en daarna tot 1834 van Saksen-Altenburg.

Hij was de zoon van Ernst Frederik III Karel van Saksen-Hildburghausen en Ernestine Augustine Sophie van Saksen-Weimar-Eisenach, dochter van Ernst August I van Saksen-Weimar-Eisenach. Hij werd opgevoed onder invloed van Jozef Frederik, een broer van zijn overgrootvader Ernst Frederik I, die na Frederiks troonsbestijging in 1780 tot 1787 als regent optrad.

Op 3 september 1785 huwde hij Charlotte Georgine Louise van Mecklenburg-Strelitz, dochter van de latere Groothertog Karel II. Uit dit huwelijk werden twaalf kinderen geboren.

Hij nam in 1787 de regering over en werd geconfronteerd met een enorme schuldenlast, die nog werd vergroot door zijn gedwongen deelname aan de strijd tegen Frankrijk na de Franse Revolutie. Na de Slag bij Jena zag hij zich genoodzaakt zich aan te sluiten bij de Rijnbond.

Hij wist de staatsschuld terug te brengen en de situatie van zijn land aanzienlijk te verbeteren. Na het uitsterven van de linie Saksen-Gotha-Altenburg in 1826 wees de Saksische Koning Frederik August I Saksen-Hildburghausen en het Saalfeldse deel van Saksen-Coburg-Saalfeld toe aan Saksen-Meiningen. Frederik ontving in ruil hiervoor Saksen-Altenburg (zonder Camburg en enige dorpen) als zelfstandig Hertogdom.


Frederik, Hertog van Saksen-Hildburghausen

Hij schonk zijn nieuwe staat, die onder het bewind van Gotha was verwaarloosd, in 1831 een constitutie. De landdag nam een nieuwe gemeentewet aan en voerde scheiding van regering en justitie en belasting op de leengoederen in. Na zijn dood in 1834 werd hij opgevolgd door zijn zoon Jozef. Frederik was in 1833 een van de drie stichters van de Saksisch-Ernestinische Huisorde.

Frederik en Charlotte hadden de volgende kinderen:

Emiel Leopold August (Gotha, 23 november 1772 – aldaar, 17 mei 1822), roepnaam Emiel, maar officieel August, was van 1804 tot 1822 Hertog van Saksen-Gotha-Altenburg. Hij was de zoon van Hertog Ernst II en Maria Charlotte van Saksen-Meiningen, dochter van Anton Ulrich van Saksen-Meiningen.

Hij trad in 1797 in het huwelijk met Louise Charlotte, dochter van Frederik Frans I van Mecklenburg-Schwerin. Na haar dood in het kraambed in 1801 hertrouwde hij in 1802 met Caroline Amalia, dochter van Willem IX van Hessen-Kassel. Hij werd op strenge wijze opgevoed en besteeg de troon op 12 april 1804. Zijn land loodste hij met succes door de daaropvolgende turbulente jaren. Hij was een groot bewonderaar van Napoleon Bonaparte en bewoog hem ertoe zijn land te ontzien en hem de oorlogsschatting kwijt te schelden.

In 1806 trad hij toe tot de Rijnbond en zijn troepen streden aan Franse zijde in Spanje, Tirol en Rusland. Hij trad in 1815 toe tot de Duitse Bond. Ook na de restauratie werd hij bewonderd om zijn goed georganiseerde, verstandige en humane beleid, waardoor het volk hem zijn extravagantie en spilzucht graag vergaf. August was een groot kunstliefhebber die correspondeerde met Jean Paul en Madame de Staël, maar Goethe te pedant achtte. Hij bezat een uitstekende muziekkapel, componeerde klavierstukken en liederen en schreef gedichten en verhalen, waarvan alleen de idyllische roman Kyllenion, oder: Auch ich war in Arkadien in druk verscheen. Enige andere werken, onder andere het sprookje Panedone en de autobiografische Emilianische Briefe, bleven onvoltooid.

Het vrouwelijke prefereerde hij boven de mannelijkheid en hij schroomde niet zich - ook als provocatie - in vrouwenkleren te vertonen. Hij stierf plotseling op 17 mei 1822 en werd, daar hij geen zoons had, opgevolgd door zijn broer Frederik IV. Zijn enige dochter Louise was sinds 1817 gehuwd met Ernst III
van Saksen-Coburg-Saalfeld en was de moeder van Ernst II van Saksen-Coburg en Gotha en de Britse Prins-Gemaal Albert.


August, Hertog van Saksen-Coburg en Bernhard II Erik Freund. Hertog van Sachsen-Meinigen.

Bernhard II Erik Freund (Meiningen, 17 december 1800 – aldaar, 3 december 1882) was van 1803 tot 1866 Hertog van Saksen-Meiningen. Hij was de zoon van Hertog George I en Louise Eleonore van Hohenlohe-Langenburg.

Nadat zijn vader op 24 december 1803 was gestorven kwam hij op driejarige leeftijd onder regentschap van zijn moeder op de troon.

Hij nam in 1821 de regering over en schonk zijn land in 1823 een liberale constitutie. Op 23 maart 1825 trad hij in het huwelijk met Marie, dochter van Willem II van Hessen-Kassel, en werd de vader van:

Na het uitsterven van de linie Saksen-Gotha-Altenburg verkreeg hij door het verdrag van 12 november 1826 Saksen-Hildburghausen, het Saalfeldse deel van Saksen-Coburg-Saalfeld, Camburg, Themar en delen van Saksen-Römhild.

Zijn vergrote gebied stond hij in 1829 een nieuwe constitutie toe. In het revolutiejaar 1848 gaf hij, voordat het tot ongeregeldheden kwam, toe aan de eisen van het volk.

Hij was een aanhanger van de Groot-Duitse richting en protesteerde tegen de door Saksen-Coburg en Gotha afgesloten militaire conventie met Pruisen. In de Oostenrijks-Pruisische Oorlog van 1866 verklaarde hij Pruisen de oorlog. Na de Pruisische zege hierin trad hij na lange onderhandelingen op 20 september onder druk van Otto von Bismarck af ten gunste van zijn Pruisisch gezinde zoon George II. Bernhard was in 1833 een van de drie stichters van de Saksisch-Ernestinische Huisorde, tesamen met Ernst II, Hertog van Saksen-Coburg-Saalfed en Frederik, Hertog van Saksen-Hildburghausen. Toen de tak Saksen-Gotha-Altenburg in 1833 uitstierf verdeelden de drie overgebleven Ernestinische takken van het Huis Saksen, niet te verwarren met de oudere Koninklijke tak in het Koninkrijk Saksen, de nalatenschap van Ernst de Vrome van Saksen-Gotha (1601 - 1675).

Karel August (Weimar, 3 september 1757 - Graditz bij Torgau, 14 juni 1828) was van 1758 tot 1815 Hertog en daarna tot 1828 Groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach. Hij is bekender als mecenas en vriend van Goethe dan als staatsman. Hij was de oudste zoon van Hertog Ernst August II Constantijn en Anna Amalia, dochter van Karel I van Brunswijk. Reeds een jaar na zijn geboorte verloor hij zijn vader. Hierna stond hij onder voogdij van Karel I totdat zijn intelligente, geïnteresseerde en kunstzinnige moeder deze na haar meerderjarigheidsverklaring in 1759 overnam en hem liet opvoeden door onder anderen Christoph Martin Wieland. In 1774 maakte hij een studiereis naar Parijs en Zwitserland.

Op de terugreis bezocht hij het hof te Darmstadt, waar hij zich verloofde met de even oude Prinses Louise, dochter van Lodewijk IX van Hessen-Darmstadt. De reis werd in Frankfurt opnieuw onderbroken om Johann Wolfgang Goethe te ontmoeten, die hij wilde leren kennen. Hij werd op zijn achttiende verjaardag in 1775 meerderjarig verklaard. Het huwelijk met Louise vond plaats op 3 oktober 1774 te Karlsruhe.

Uit de verbintenis werden vier kinderen geboren:

Nu Karel August meerderjarig was, arriveerde Goethe in november 1775 in Weimar. Er ontwikkelde zich al snel een diepe vriendschap tussen de twee, waarbij de acht jaar oudere dichter de jonge Hertog als begeleider, adviseur en leraar bijstond. Karel August bedeelde Goethe belangrijke regeringsposten toe en bewerkstelligde dat hij in 1782 in de adelstand werd verheven.


Karl August, Hertog van Saksen-Weimar-Eisenach

Een jaar na Goethe kwam Herder naar Weimar, in 1787 Schiller en in 1798 Jean Paul zodat de Weimarer Klassik zijn aanvang nam. Karel August speelde in 1785 een rol bij het stichten van de Vorstenbond van Frederik de Grote om een tegenwicht te bieden tegen de plannen van Jozef II.

In het eveneens tot Saksen-Weimar-Eisenach behorende Jena ontstond een tweede cultureel centrum met Fichte, Schelling, Hegel en dIe gebroeders August Wilhelm en Friedrich von Schlegel.II. Hij nam in 1791 dienst in het leger van Pruisen, hopend dat onder leiding van dit land een nieuw verenigd Duitsland te bewerkstelligen zou zijn. Hij maakte als majoor-generaal de veldtochten van 1792 en 1793 mee en werd in 1797 luitenant-generaal.

In 1806 zag hij zich, teneinde zijn land te behouden, genoodzaakt toe te treden tot Napoleons Rijnbond, waardoor zijn troepen tot 1813 onder Franse vlag streden. Na de Volkerenslag bij Leipzig voerde hij in Russische dienst het bevel over een uit Russen, Saksen en Hessen bestaand leger in de Zuidelijke Nederlanden, waar hij stadhouder werd.

Aan het huwelijk van zijn zoon Karel Frederik met Grootvorstin Maria Paulowna, dochter van tsaar Paul I en zuster van Alexander I, had de Hertog te danken dat zijn land op het Congres van Wenen - waaraan Goethe als minister deelnam - op voorspraak van Rusland werd vergroot en tot groothertogdom werd verheven.

Hij regeerde op verlicht absolutistische wijze met een zekere neus voor de heersende maatschappelijke tendensen. Als een van de eerste Duitse vorsten stond hij in 1816 een grondwet en persvrijheid toe.

Niet zonder bedenkingen liet hij in 1817 de Jenase studenten het (eerste) Wartburgfest vieren, hetgeen leidde tot de oprichting van de Burschenschaften. De reactionaire besluiten van Karlsbad van 1819 dwongen hem echter zijn liberalisme te matigen. Hij stierf op 14 juni 1828, door zijn volk betreurd, op de terugreis van Berlijn en werd opgevolgd door Karel Frederik.