De Huizen van Oranje en Nassau

Kasteel Nassau
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland
Bronvermelding

 Vorstelijke Verblijven  

Indische zaal Paleis Noordeinde

De voormalige Audiëntiezaal van de Koning werd in 1901 veranderd in de Indische zaal. De inrichting van de Indische Zaal in Paleis Noordeinde was een geschenk voor Koningin Wilhelmina en Hertog Hendrik van Mecklenburg van de bevolking van Nederlands-Indië ter gelegenheid van hun huwelijk in 1901. Het ontwerp van de Indische Zaal is van de heer L.J.C. van Es hoofdingenieur van de Burgerlijke en Openbare Werken in Nederlands-Indië. De bekleding van de muren en het plafond bestaat geheel uit houtsnijwerk, gebaseerd op motieven van de hindoe-boeddhistische bouwkunst op Java uit de achtste en negende eeuw. Ook werden ornamenten uit de moderne Javaanse houtsnijkunst gebruikt.

Tientallen houtsnijders hebben in Batavia aan de onderdelen voor de zaal gewerkt. De eerste zending houtsnijwerk kwam op 29 augustus 1904 in Den Haag aan. Ir. Van Es ontwierp ook de parketvloer, de bronzen lampen, de roodkoperen ombouw voor de radiatoren en de gordijnen. Verder werden kopieën gemaakt van vier beroemde oud-Javaanse beelden, twee van steen en twee afgietsels in brons. Op 18 december 1906 werd de Indische Zaal aan het Koninklijk paar aangeboden.

De Indische Zaal in de richting van de hofvleugel van Paleis Noordeinde. Met name valt het houtsnijwerk van de wanden en het plafond op. De zaal is 13,50 meter lang, 7,50 meter breed en 5 meter hoog. Tegen de achterwand staat het bronzen afgietsel van Nairita, de bewaker van de zuidwestelijke hemel. Het oorspronkelijke (stenen) beeld is een onderdeel van het Prambanan-tempelcomplex op Midden-Java. Links en rechts zijn de twee stenen beelden te zien die tegen de lange wanden van de zaal staan.

Linksonder: het beeld van de Bodhisattva Manjushri, rechts de oppergod Sjiva Mahadeva. In de hoek linksachter staat een van twee houten vitrines die bij de oorspronkelijke inrichting van de zaal hoorden. Zij zijn net als de zaal zelf ontworpen door L.J.C. van Es. De vitrines bij de ramen zijn in de jaren tachtig in de zaal geplaatst, na de restauratie van het paleis. In de vitrines zijn diverse huldeblijken uit Nederlands-Indië uitgestald.De zaal in de richting van de vestibule, met het bronzen afgietsel van Prajnaparamita, de godin van de transcendentale wijsheid, tegen de achterwand. Het originele beeld is van steen en bevindt zich in het Museum Nasional in Jakarta. Voor het beeld staat een textielkist van djatihout uit 1910. Deze werd door L.J.C. van Es in de stijl van de zaal ontworpen om de Balinese weefsels in te bewaren die Koningin Wilhelmina in 1908 had gekregen
(zie beschrijving zijden over-sarong).


Foto's van de Indische zaal

In de hoek rechts staat de tweede houten vitrine met geschenken uit Nederlands-Indië. Boven de deuren is in het houtsnijwerk het kalamakara-motief zichtbaar. Dit is bedoeld om het kwaad af te schrikken. Het motief is samengesteld uit een kala, een demonenkop met uitpuilende ogen die de zon en het licht symboliseert, en de makara, een visolifant die staat voor water en duisternis. In zijn totaliteit symboliseert kalamakara het universum, dat door deze dualiteit in stand wordt gehouden.

Het plafond van djatihout was te zwaar om aan de vloer van de bovenliggende verdieping te worden bevestigd. Daarom werd eerst een ijzeren werk gemaakt waaraan het hele plafond is opgehangen.

Het plafond is samengesteld uit ruim duizend onderdelen houtsnijwerk. Om problemen met de werking van het hout te voorkomen, liggen de onderdelen los in lagen op elkaar gestapeld.

Hierdoor is beweging tussen de afzonderlijke stukken hout mogelijk, zonder gevaar voor scheuren.

Door deze constructie heeft het plafond een opvallend diep reliëf. Er zijn geen spijkers gebruikt; sponningen voorkomen eventueel wegschuiven. Deze afbeelding komt uit het artikel dat Van Es over de Indische Zaal schreef in het tijdschrift De Ingenieur. In de loop van de jaren heeft Koningin Wilhelmina uit Bali een aantal 'punia' ontvangen, geschenken die niet bij een bepaalde gelegenheid maar als eerbewijs werden aangeboden. Afkomstig van het hindoeïstische Bali behoren deze voorwerpen bij rituelen op belangrijke momenten in het leven van een mens, zoals geboorte en dood.

Deze punia bestonden uit benodigdheden voor een gebed en waren bedoeld om door vorsten aan priesters en aan andere vorsten aan te bieden. I Gusti Gde Djenlantik heeft na het het beëindigen van zijn functie als stedehouder van Karangasem in 1909 naast een sandelhoutdoosje (zie beschrijving Geschenken uit Bali) een aantal weefsels aangeboden, waaronder deze roodpaarse zijden over-sarong met zilver- en gouddraad. De weefsels werden bewaard in de textielkist die in d Indische Zaal staat.


Ontwerptekening van L.J.C. van Es voor het plafond

Foto: Ben Grishaaver.


v.l.n.r. De zijden over-Sarong, Indische Zaal in 1923 en het houten Wandpaneel.

Houtsnijwerk van een van de grote wandpanelen met een zich steeds herhalend ruitmotief. Dit motief komt op verschillende Hindoe-Boeddhistische oudheden voor. Het wordt op Java en Bali nog steeds bij vele vormen van kunstnijverheid toegepast. De grootste lamp in de Indische Zaal is de lichtkroon in het midden, met 32 lichtpunten. Het ontwerp is weer van L.J.C. van Es. Naast de middenkroon bestaat de verlichting uit elf plafondlampen in de vorm van bloemknoppen en acht hanglampen.

ii
De olielampjes komen uit verschillende perioden.

Alle lampen zijn van brons. De lampen werden gemaakt bij de firma J.M. van Kempen in Voorschoten. Daar was men geheel onbekend met deze vormen en motieven, wat voor grote problemen zorgde bij de modelleurs van de fabriek. Van Es werkte in dit geval nauw samen met de chef-tekenaar H.J. Valk en de ontwerper M. Zwollo van Van Kempe. Die samenwerking resulteerde in een prachtig kunstwerk. Dit vertrek, ontworpen door ir. L.J.C. van Esch, werd aangeboden door de ingezetenen van voormalig Nederlands-Indië; aan Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik ter gelegenheid van hun huwelijk in 1901. De zaal is ingericht als voorzaal van een Indisch paleis, met diverse kunstuitingen uit een van de kunstige en mooiste kamers die dit Paleis heeft.


Indische Zaal met prachtig vloerkleed, de kroonluchter en de Gouden geschenken

De wanden en het plafond zijn betimmerd met djatihout waarbij boven de ramen en de deuren 'banaspati's'; zijn aangebracht, die met hun ogen de bezoekers in de gaten houden. Langs de wanden staan godenbeelden uit de bloeitijd van de Hindoe-overheersing op Java. In de vitrines staan huwelijksgeschenken uitgestald, veelal uitgevoerd in goud en bezet met edelstenen. Ook staat een portretbuste van Koningin Wilhelmina in de Indische Zaal. Het is een van de mooiste beelhouwwerken die ooit van een lid van de Koninklijke Familie werd gemaakt. Strak en schitterend van opbouw is het beeld.

Louis Jean Chrétien van Es (1854-1918), ontwerper van de Indische Zaal. L.J.C. van Es was hoofdingenieur van de Burgerlijke en Openbare Werken in Nederlands-Indië. Voor de motieven van het houtsnijwerk deed hij in Nederland onderzoek in een aantal volkenkundige musea en bibliotheken. Hij maakte honderden tekeningen die de basis vormden voor het houtsnijwerk. Daarnaast ontwierp hij de andere onderdelen van het interieur en enkele meubelen voor de inrichting van de zaal.


Links en Rechts:Ir. J.C. van Es en de Sundanese houtsnijder en beeldhouwer Iko tijdens de vervaardiging van het stenen beeld van Manjushri.

Aanvankelijk was het plan om de vier grote beelden voor de Indische Zaal in hout te kopiëren van de oorspronkelijke stenen voorbeelden.

Iko was oorspronkelijk snijder van wajangfiguren. Hij was een van de weinige Javanen die ook enige ervaring met figuratief beeldhouwwerk in hout had, hoewel niet op zo'n groot formaat.

Iko was nauwelijks begonnen met de houten beelden of het hout scheurde. Daarom stelde hij voor twee van de beelden van steen te maken.

De twee andere beelden werden in brons afgegoten. Deze foto werd bij de overdracht van de Indische Zaal aan Koningin Wilhelmina aangeboden.

De meeste Indische houtsnijwerken werden gemaakt om als souvenir te dienen voor de Nederlanders die voor kortere of langere tijd in Nederlands-Indië (1600 - 1957) woonden en graag leuke herinneringen naar Nederland meebrachten tijdens hun verlof, vakantie of repatriëring.

Omdat het aan de man brengen van deze houtsnijwerken een belangrijke bron van inkomsten betekende voor het over het algemeen betrekkelijk arme deel van de bevolking, was de concurrentie groot.

In die tijd, jaren 30, 40 en ook nog 50, werd het maken van deze overigens prachtige houtsnijwerken gezien als vakmanschap en niet zozeer als het maken van kunst. Het signeren, zelfs van gecompliceerde en vaak ongelofelijk mooie werken, was dan ook geen gewoonte. Dat gebeurde pas later, in de vijftiger jaren, op grotere schaal. Momenteel kijken wij heel anders naar het vakmanschap van de “woodcarvers” en de stukken die destijds als souvenirs werden meegebracht, stralen een dusdanig vakmanschap uit dat we er behoorlijk van onder de indruk kunnen geraken. Vooral het Balinese valt op door oog voor detail en vakmanschap en is momenteel erg in trek onder het groeiend aantal verzamelaars. Het wordt thans tot monochrome (eenkleurige) beelden. Omdat de Indische Nederlanders eraan gewend waren dat de houtsnijwerken van goede tot uitzonderlijke kwaliteit waren, keek men ook niet op van deze hoge standaard. Op dit moment is er nog steeds best wel veel heel mooi materiaal in bezit van particulieren. De spoeling begint echter wel steeds dunner te worden.


Houtsnijwerk uit Bali

Omdat veel van de “kunstwerken” inderdaad,zoals bedoeld al souvenirs in huis werden uitgestald, is er inmiddels de nodige schade ontstaan. Gewoon als gevolg van de logische en te verwachten “huiselijke ongelukjes” is een deel inmiddels dusdanig beschadigd geraakt, dat het in vuilcontainers, vuilniszakken en kliko’s is verdwenen. Inmiddels begint de generatie de verantwoordelijk is geweest voor het naar Nederland brengen van al dit moois in rap tempo te verdwijnen.

De volgende generatie die de houtsnijwerken heeft geërfd, heeft al veel minder binding met het meestal wat donker (lees: somber) gekleurde materiaal. Het gevolg: De stukken verdwijnen naar de zolder, de schuur, de vuilnisbelt of worden te koop aangeboden op Marktplaats. Vaak worden er nog wel mooie stukken als aandenken aan familie gehouden en bewaard.

Het belangrijkste centrum van houtsnijwerk in Indonesie is de plaats Ubud. Ubud is een plaats in het midden van het eiland Bali, Indonesië en wordt beschouwd als cultureel centrum van het eiland. Ubud heeft een bevolking van ongeveer 8000 mensen. De naam is afgeleid van het Balinese woord ubad, dat medicijn betekent. Ubud staat bekend om de traditionele hindoe-cultuur. In het begin was Ubud slechts een gehucht, gecentreerd rond Campuhan. Thans zijn vele omliggende dorpen aan Ubud vastgegroeid. Tezamen met deze dorpen (waaronder Peliatan) heeft de agglomeratie een oppervlakte van ca. 40 km² en niet minder dan ca. 60.000 inwoners, een soort halfverstedelijkt dichtbevolkt platteland.

Het toerisme in Ubud ontwikkelde zich vanaf 1930 onder de Vorst Tjokorde Gede Agung Sukawati (1910-1978) die Ubud's eerste hotel startte. In 1936 begon hij met A.A. Sobrat, Gusti Nyoman Lempad, Walter Spies en Rudolf Bonnet de Pita Maha schildersorganisatie. Ze maakten van Ubud het 'cultureel hart van Bali'.


v.l.n.r. Beeld van Bhagawan Wrehasati en de Pura Dalem Agung Padantegal

Terwijl Ubud vroeger vooral bezocht werd door rugzaktoeristen, is het nu een populaire bestemming bij een bredere groep toeristen, waaronder kunstverzamelaars en connoisseurs.

De hoofdstraat van Ubud is de Jalan Raya Ubud met vele winkels (vooral kunst), cafés, restaurants, hotels en het Puri Saren Agung paleis.

Laatstgenoemde is een grote trekpleister voor toeristen met optredens van diverse Balinese dansgroepen.

Ook de markt (pasar) is altijd druk. In de omgeving van Ubud bevinden zich prachtige rijstvelden.

Bekend is het museum Puri Lukisan, bestaande uit 3 gebouwen met moderne en traditionele Balinese kunst.

Ook bekend is het Apenwoud (Monkey-forest) met de beroemde Apengrot, een oud hindoestaans tempelcomplex dat tegenwoordig wordt bewoond door een grote kolonie van meer dan 200 makaak-apen.

Nabij Ubud zijn verschillende heiligdommen, waaronder Gunung Kawi (een tempelcomplex uit de 11e eeuw) en Goa Gajah, een terrein met groot bassin en een grot. Een bekende tempel in Ubud zelf is de Pura Dalem Agung Padantegal, deze tempel is voor de donkere kant van dingen. Bij de tempel worden raditionele dansen opgevoerd.


Houtsnijwerk Kunstenaar en Balinese Dansen

Deze dansen en gezangen, zijn al zeer oud en worden van generatie op generatie overgedragen. Er zijn verschillende opvoeringen, waaronder een indrukwekkende vuurdans waarbij jongens en mannen (allen behorende tot deze tempel) in een kring rond een sculptuur met vuur zitten. Met klanken, gebaren en woorden wordt de geschiedenis verteld. Hierna wordt materiaal in brand gestoken op het plein voor de tempel, waarna een fakir de vlammen in extasische dans dooft. Ook wordt de Ramayana uit de Mahabharata opgevoerd. Bij deze symbolische dans is niet alleen de muziek en de dans belangrijk maar ook kleuren, handgebaren, de houding van de vingers (zie mudra) en de oogbewegingen spelen een belangrijke rol.