Goudmijnen
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland

Fortuin van Oranje en Nassau

Basis Oranje-Kapitaal

Weinig Vorsten hadden zulk een omvangrijk over bijna geheel West-Europa verspreid bezit, als de Prinsen Willem I, Filips Willem,
Maurits, Frederik Hendrik, Willem II en de Koning-Stadhouder Willem III
. Daarnaast pretendeerden zij nog rechten op andere
goederen. Een aantal van deze bezittingen en rechten vindt men terug in de titels, die bijvoorbeeld de stadhouder Willem V voerde:

Prins van Oranje en Nassau, Graaf van Katzenelnbogen, Vianden, Dietz, Spiegelberg, Buren, Leerdam en Culemborg, Markgraaf van Veere en Vlissingen,
Heer en Baron van Breda, Beilstein, de stad Grave en de landen van Cuyk, Liesvelt, Diest, Herstal, Cranendonck, Warneton, Arlay, Nozeroy, St. Vyt,
Dagsburg, Polanen, Willemstad,Niervaart, Steenbergen, IJsselstein, Bredevoort, St. Maartensdijk, Geertruidenberg, Turnhout, Zevenbergen, de Hooge
en Lage Zwaluwe en Naaldwijk, onafhankelijk Heer van Ameland, Erfburggraaf van Antwerpen en Besançon. De bezittingen en titels van de eerder genoemde Prinsen waren nog talrijker.

Deze kunnen naar hun herkomst in hoofdzaak worden onderscheiden in de volgende groepen:

  1. Goederen en titels, uit het stamland van de Nassau's, zoals Nassau, Katzenelnbogen, Dietz etc.
  2. Goederen, aangekomen aan Engelbert I van Nassau door zijn huwelijk in 1403 met Johanna van Polanen, erfdochter van Breda en de Lek grotendeels afkomstig uit het huis van Wassenaer-Duivenvoorde), de Baronie van Breda, de Lek, Geertruidenberg, Niervaart (Klundert), Steenbergen, enz.
  3. Goederen, in 1417 geërfd door Engelbert I van Nassau van Elisabeth van Spanheim (zijn grootvader was gehuwd met Adelheid Gravin van Vianden): Vianden, St. Vith, Bitgenbach, enz.
  • Goederen, aangekomen aan Willem van Oranje door zijn huwelijk (in 1551) met Anna van Egmond: het Graafschap Buren, de heerlijkheden Borselen, IJsselstein, Grave en de landen van Cuyk, Cranendonck, St. Maartensdijk, Beverweerd enz. Goederen en titels, aangebracht aan Jan II, Graaf van Nassau-Saarbrucken (1423-1472) door zijn huwelijk in 1450 met Johanna van Loon: o. a. Diest, Sichem, het Burggraafschap van Antwerpen. Via hun dochter kwamen deze aan Willem, Hertog van Gulik en Berg, die krachtens een ruil Diest, Sichem, Zeelhem enz. in 1499
    afstond aan Engelbert II van Nassau. Na het overlijden van Prins Willem I gingen al zijn goederen en titels, over op zijn zonen Philips Willem,
    Maurits en Frederik Hendrik, die in 1609 een verdeling troffen, maar na het overlijden van de eerste twee kwamen tenslotte alle goederen aan Frederik Hendrik. Daarbij was nu ook het Graafschap Meurs, door Prins Maurits in 1600 van zijn tante, de Gravin van Nieuwenaar, geëgeerfd.

  • Door koop of anderszins, verkregen Heerlijkheden, zoals het Markgraafschap (Markizaat) van Veere en Vlissingen, door Prins Willem I in 1567 gekocht, Zevenbergen, door Amalia van Solms in 1649 verkregen in ruil voor enige goederen in de Spaanse Nederlanden, Soest, Baarn en Ter Eem (waarin Soestdijk is gelegen), in 1674 door de Staten van Utrecht tot vrije Heerlijkheid verheven en aan Prins Willem III opgedragen, Bredevoort,
    in 1677 door de Staten van Gelderland aan Willem III overgedragen, nadat hij en zijn voorouders het al sinds 1580 in pand hadden gehad. Het Graafschap Culemborg, dat in de 17de eeuw had toebehoord aan het geslacht van Waldeck-Pyrmont, werd in 1748 door de Staten van het kwartier van Nijmegen overgedragen aan Prins Willem IV.

  • Een bijzondere plaats neemt Ameland in. Deze onafhankelijke Heerlijkheid werd in 1704 door de weduwe van de Friese stadhouder Hendrik Casimir II van de erfgenamen van de laatste Van Cammingha gekocht voor haar zoon Jan Willem Friso, de grootvader van Prins Willem V. Men ziet het,
    de bezittingen van de Oranje-Nassau's waren in bijna alle huidige landen van West-Europa gelegen.

In Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, de Duitse Bondsrepubliek, terwijl aanspraak gemaakt werd op goederen in Zwitserland. De Stadhouders Willem I tot en met Willem III waren luisterrijke Vorsten, die in het West- Europa van hun tijd een grote rol speelden. Het is daarom niet verwonderlijk, dat verschillende in hun bezittingen gelegen steden zich nog altijd op historische gronden met elkaar verbonden voelen.
Zij hebben dezelfde historische herinneringen. Orange, Breda, Dillenburg en Diest hebben deze verbondenheid in een "jumelage" vorm gegeven. De belangrijkste bezitting, waaraan de herinnering ook thans nog in de titulatuur van de Koningin bewaard blijft, was wel het Prinsdom Orange. Dit Prinsdom gaf de Nassau’s een bijzonder aanzien: Doordat het souverein was, stond de Prins op één lijn met de andere souvereine Vorsten van Europa, de Koningen van Frankrijk, Engeland, Spanje, enz., evenals de Staten- Generaal, die hier te lande de soevereiniteit uitoefenden.

v.l.n.r. Stadhouder Prins Willem IV en Stadhouders Prins Willem V

Dit bracht mede, dat de Prins in zijn Prinsdom de rechtspraak in hoogste ressort uitoefende, de rechten had van gratieverlening, muntslag,
verheffing in de adel, verlening van asiel, etc. De Prinsen maakten van al deze rechten gebruik. Na de dood van Prins Willem III in 1702, werd
het Prinsdom door de Fransen bezet en bij de vrede van Utrecht in 1713 ging de soevereiniteit over naar de Franse Koning, die de Prins van Conti,
die rechten op de erfenis van de Châlons pretendeerde, als Prins van Orange erkende. Zo kon de titel van Prins van Oranje, vele jaren met veel glorie
gevoerd, voor de Nederlandse Nassau’s behouden blijven. Ook alle andere buiten de Nederlanden en het Nassause stamland gelegen bezittingen,
die Prins Willem I, 'de Zwijger'van Oranje had en die op zijn opvolgers zijn vererfd, waren reeds in de 17de eeuw en het begin van de 18de eeuw voor
de Nederlandse Nassau’s verloren gegaan. In de erfenis, die Willem I van Oranje van René van Chalon had verkregen, bevond zich een
groot aantal Heerlijkheden in de Franche-Comté, die de Chalons in 1239 door een ruil met de Hertog van Bourgondië hadden verkregen, rijke
bezittingen, zoals de helft van de zoutmijnen van Salins. Nozeroy, Lons-le-Saunier, Arlay met zijn groot Kasteel, etc.in totaal ongeveer 30 stuks.

Bij de verdeling van de nalatenschap van Karel V was het Graafschap Bourgondië, de Franche-Comté, aan Philips II gekomen en na de opstand
heeft hij in 1579 alle bezittingen van Prins Willem van Oranje daar in beslag genomen. Na de vrede van Munster in 1648 werden deze aan Prins
Willem II
teruggegeven. Deze Prins alsmede Prins Willem III hebben er toen enkele tientallen jaren ook daadwerkelijk het bewind over gevoerd.
Bij de rede van Nijmegen had de Spaanse Koning het gebied met Besançon aan Frankrijk afgestaan, nadat Koning Lodewijk XIV het in 1674
reeds had veroverd. De Franse Koning erkende toen de aanspraken, die anderen op de nalatenschap van de Chalons pretendeerden; van de Prins,
liet tonen, was sindsdien in handen van de familie Aremberg en haar nakomelingen. Aan enkele plaatsen in dit gebied waren belangrijke herinneringen
verbonden: In Lons-le-Saunier had de pompeuze begrafenis van de grote veldheer Philibert van Chalon plaats gevonden en in het kasteel van
Noszeroy had zijn moeder Philiberthe van Luxemburg, Prinses van Orange, gewoond.

De aanspraken, die de Nassau's als erfgenamen van het, Maison de Chalon" konden doen gelden op Neuchâtel en Valengin, stond Prins Willem
III
in 1694 aan Koning Frederik I van Pruisen af. Doordat de Longuevilles, die hun aanspraken op de erfenis van de Chalons daar hadden kunnen
realiseren, kort tevoren waren uitgestorven, kon de Pruisische Vorst zich de heerschappij over Neuchâtel in werkelijkheid verschaffen.
In 1717 benoemde hij daar tot zijn gouverneur François de Langes de Montmirail, die destijds de laatste gouverneur van Prins Willem III
in Orange was geweest. Als herinnering aan deze relatie hangt thans nog zijn portret in het Kasteel van Neuchâtel en bestaat er in het Kanton Neuchâtel
nog een landhuis, naar de Heerlijkheid in het Prinsdom Orange ,,Montmirail" genoemd.

Bij de regeling van de erfenis van Willem III tussen de Friese Nassau's en de Koning van Pruisen in mei 1732 gingen alle bezittingen buiten de
Nederlanden, behalve het Nassause stamland, voor de Nassau's verloren, terwijl ook enkele belangrijke bezittingen in de Nederlanden,
zoals Naaldwijk, Hoge en Lage Zwaluwe en Turnhout aan de Pruisische Koning toevielen. Maar ten aanzien van alle goederen, behalve Meurs
en Lingen, werd bepaald, dat beide partijen, de Friese Nassau's en de Hohenzollern's, de titels en wapens zouden mogen blijven voeren.
Zo kwam het, dat men ook thans nog enige daarvan in wapens van leden van het Koninklijk Huis terugvindt. Na de omwenteling van 1795
werden de Heerlijke rechten afgeschaft, evenals in Frankrijk en België. Dit gold ook voor de Heerlijkheden van de Prins. Zijn onroerende goederen
werden verbeurd verklaard. Bij de Vrede van Amiens ( 1802) werd hem tegen formele afstand van alle waardigheden en domeinen in de
Republiek als schadeloosstelling een gebied in Duitsland toegewezen (Fulda, Corvey, Weingarten en Dortmund). Bij het Verdrag van Wenen
kwam een gedeelte van het oude Nassause land, alsook Fulda c. a. aan Pruisen, terwijl de rest van Nassau aan de Walramse tak van
de Nassau’s werd toegewezen. Daarmede ging de schadeloosstelling van 1802 teloor.

Maar volgens de Grondwetten van 1814 (art. 13) en 1815 (art. 31) zou aan de Koning, desverkiezend, zoveel van de domeinen in volle
eigendom als patrimonieel goed worden overgedragen als een zuiver inkomen van vijf tonnen oud opbracht. Hetgeen geschiedde bij een
Wet van 26 augustus 1822. Daarmede herleefden echter niet de vroegere aan die domeinen verbonden eerlijke rechten en titels.
Koning Willem II heeft vervolgens bij de Grondwetswijziging van 1848 de domeinen, die hem achtens de wet an 1822 als patrimonieel
goed toekwamen, als Kroondomein aan de Staat teruggegeven (Grondwet van 1848, art. 27).

Tot dit Kroondomein behoorden o. a. de oude bezittingen in Klundert, oudtijds Niervaart, in Zeeuws-Vlaanderen, in het Land van Cuyk en in de
Biesbos (waar tal van boerderijen namen van leden van het Koninklijk Huis uit de 19de eeuw dragen). Breda, de woonplaats van de eerste
Nassau's in Nederland, werd standplaats van een rentmeester van het Kroondomein. Ameland was tot de Rijksdomeinen blijven behoren.
De Heerlijkheid Soest, Baarn en Ter Eem was particulier domein van de Koning, aanvankelijk de Prins van Oranje, geworden.
Tenslotte was bij de Wet van 22 november 1972, waarbij het financieel statuut van het Koninklijk Huis werd geregeld, het Kroondomein met het
Staatsdomein verenigd. In tal van gemeenten - die eens tot het bezit van de Oranje-Nassau's behoorden - worden herinneringen aan het
zeer uitgestrekte bezit van de Nassau's bewaard. In Breda het Kasteel en de graven van de eerste Nassau's, in Nederland,
in Diest het graf van Prins Philips Willem, in Nassau het slot Oraniënstein, in Dillenburg de graven van Willem de Rijke en
Juliana van Stolberg
; in Orange werd enkele jaren geleden het 400-jarig bestaan van het door Lodewijk van Nassau als gemachtigde van
Prins Willem I gestichte, "College" herdacht; de toeristische route tussen Orange en Orpierre heet de, "Route des Princes".

In Klundert de door Prins Willem I aangelegde wallen en grachten en het door Prins Willem IV geschonken orgel: daar wordt ook door de
naam van de Menciapolder de herinnering wakker gehouden aan de Spaanse edelvrouw Mencia de Mendoza, de derde gemalin van
Graaf Hendrik III van Nassau (1483-1538), na diens dood hertrouwd met Ferdinand van Aragon. In Willemstad in de naam van het stadje;
in vele gemeenten in de naam van polders (Willemspolder, Oranjepolder, Prinsenpolder, enz.). Vooral tussen Orange en Breda, later‘ s-Gravenhage,
was er in die tijd van Prins Willem I, de Zwijger van Oranje een druk verkeer.

Enkele hovelingen van Prins Willem I kwamen uit Orange, telkens reisden ambtenaren uit Orange voor besprekingen naar Nederland,
Zijn zoon Prins Maurits zond een aantal deskundigen naar Orange om daar het machtige Kasteel te versterken en de bolwerken te bouwen,
jonge Orangenaren kwamen in het Staatse leger dienen, refugiés kwamen naar Nederland. De relaties met de andere gebieden buiten Nederland
waren minder intens: wel zag men in de 2e helft van de 18e eeuw een aantal personen uit Nassau betrekkingen in Nederland verwerven.
Thans is het verkeer tussen de oude bezittingen van de Oranje-Nassau’s voornamelijk van toeristische aard.


Toeristische aard: Sinasappelen en Druiven oogsten (wijn)

Er zou alle reden zijn dit te intensiveren. Veel van deze bezittingen zijn een bezoek waard. Reeds in de 12e eeuw hadden de Graven van
Nassau
betrekkingen in de Nederlanden aangeknoopt. Graaf Hendrik II, de Rijke huwde met een jonge Gelderse Gravin Machteld van Gelre.
Dit huwelijk had invloed op de verkiezing in 1267 van Prins Jan van Nassau, wiens standbeeld op het Domplein vlak voor het Senaatsgebouw
van de Universiteit van Utrecht staat, tot Elect van die stad. Jan was de broer van Walram en Otto van Laurenburg. Dankzij de steun van de
Gelderse Graaf Hendrik II, lukte het hem zover te komen.

De geschiedenis van deze 'élect' die nooit tot Bisschop werd gewijd, omdat de toenmalige Paus de erkenning weigerde, is zeer bekend geworden.
Netzo als het ging met Prins Adolf van Nassau die in 1288 tot Roomse Koning werd gekozen, zo verging het Graaf Jan als elect.
Hij was niet opgewassen tegen de grotere machten van Kerk en Staat. Zijn bestuur eindigde dan ook met onderwerping aan de Paus die hem
in de ban had gedaan. Het waren alweer de Nassauers die dit deden. Wij kunnen wel doorgaan met meer Nederlandse huwelijken van
andere leden van het geslacht van Nassau te vermelden.

Maar overal komt hetzelfde beeld naar voren van een geslacht dat de top wenste te bereiken. Echter een huwelijk stond aan de basis van het fortuin
van de Huizen van Oranje en Nassau. Dat was het huwelijk van Graaf Otto II, de Stichter van de Dillenburgsche Linie met Adelheid. erfdochter
Vianden waardoor dit Graafschap in het bezit van het geslacht van Nassau geraakte. Dat Graafschap was eigenlijk een 'leen' van de Hertogen van
Luxemburg en met andere bezittingen van dit Hertogdom zoals St.Vith, Butgenbach, Daesburg en de Brabantse baronie Grimsbergen kwam het toch
in de handen na de Nassau's. Toch was dit alles maar 'spielerei'! Edoch, veel gewichtiger was het trouwen van Graaf Engelbrecht I, kleinzoon van
Otto II en zoon van Johan I, met Jehenne van Polanen de zeer rijke dochter van Jan van Polanen. Want hierdoor werd de grondslag gelegd
van de rijkdom van de Huizen van Oranje en Nassau.

In de Nederlanden kwamen de Graven van Nassau in een geheel andere economische structuur dan in hun thuisland. Van oorsprong alleen een
uitgebreid geografisch begrip, hadden de Graven langzamerhand de verloren gegane naam van het verbrokkelde Hertogdom Lotharingen vervangen
door die van het geslacht Nassau. De Nederlanden waren voorts verder voortgeschreden in hun culturele structuur dan in het landbouwgebied Nassau
mogelijk zou zijn geweest. De grote territoriale machten in de Nederlanden waren - behalve misschien in het Noorden - goed gevestigd en boden
voldoende mogelijkheden aan de raven van Nassau om van daaruit verder te bouwen en uit te breiden. Er was namelijk al een basis gelegd,
waarin Graafschappen als Holland, Zeeland n Henegouwen onder een huis waren verenigd, Het Huis van Oranje.
Dat gold evenzo voor Brabant en Limburg.

Toch duurde het tot de 15e eeuw voordat dit proces van uitbouwen, dat door vele huwelijksverbintenissen gevoed werd, zulke verstrekkende
gevolgen zou hebben. Het was de tak van het Franse Koningshuis van Valois die dit als eerste bereikte. Het hoofd van dit Huis, de Hertog van
Bourgondië, kwam in 1384(14e eeuw) in het bezit van Vlaanderen en vandaar strekte het Bourgondische Huis - in de 5e-eeuw - zijn vangarmen
uit over het grootste gedeelte van de Nederlandse Gewesten. Gewesten als Brabant-Limburg, Henegouwen-Holland-Zeeland, Namen, Luxemburg
werden toegevoegd en reeds werden het Sticht en het Hertogdom Gelderland bedreigd.

Gedurende dit proces verscheen het Grafelijk Huis van Nassau in de Nederlanden. Het raakte hier door verscheidene goed doordachte en wel
overwogen verstandshuwelijken in het bezit van een groot aantal lenen die alle van grote territoriale Heren afhingen en waar de rechten die zij er
konden uitoefenen, zeer varieerden. Hoge en aanzienlijk Edelen konden zij worden, zeer rijke grootgrondbezitters en in die positie hebben
Graaf Engelbrecht I en zijn opvolgers zich geschikt.


Nassause landen rond 1547, Engelbrecht I van Nassau en in het jaar 1812.

Zo was ook de rijkdom van het geslacht van Polanen onstaan. Willem, een bastaardzoon van Heer Philips van Duivenvoorde, die de Heer
van Polanen werd, stammend uit het toen zeer machtige geslacht van de Wassenaars, was er de maker van. Het is wel pikant te noemen, dat een
Hollander de weg voor de materile positie van het Huis van Oranje had voorbereid in deze Gewesten. Deze Willem, die de bijnaam Snickerieme kreeg,
kinderschoenen stond - kon dit een zeer goed en voordelig bedrijf worden. Zijn bewapeningswedloop gebruiken. Willem maakte hieruit zeer
forse winsten
en won door zijn integere handelswijze veel klanten en die waren vooral Hoge Edelen als Willem III van Henegouwen-
Holland-Zeeland en Jan III van Brabant en vele - als je dat al zo kon noemen - het vertrouwen zijner clientèle.

Zo kreeg hij kans om land, dat toen veel meer dan nu als de veiligste belegging mocht worden beschouwd, gemakkelijk te kunnen verwerven. Voorts
kon hij zich verzekeren van politieke invloed. Zijn aandeel in de politieke ontwikkelingen in de eerste helft van de 14e eeuw was evident Daarvoor werd
hij geridderd en huwde de arme maar aanzienlijke Jonkvrouwe van Vianen. Bij zijn verscheiden (1350) liet hij een zeer uitgebreid landbezit na,
waarvan de jaarlijkse opbrengst geschat werd op 5 miljoen Francs. Zijn huwelijk was kinderloos en daarom vermaakte hij het leeuwenaandeel
van zijn erfenis aan zijn neef Jan van Polanen, zoon van zijn broer Jan, Heer van de Lek. Neef Jan had slechts een dochter en zij heette
Jehenne van Polanen en die trouwde op zeer jonge leeftijd in 1403 met Engelbrecht I, Prins van Nassau.

Het bezit dat zijn bruid meenam in haar huwelijk, lag verstrooid over de Gewesten Holland, Zeeland, Brabant, Henegouwen en Utrecht.
Belangrijke goederen waren de Heerlijkheid Geertruidenberg (toen in Holland gelegen) met een kasteel waar Willem veel tijd had doorgebracht,
de Niervaart en de Klundert, de Heerlijkheden Oosterhout en Dongen, de baronie van Breda, ook met een nieuw gebouwd kasteel,
een Paleis te Brussel, een te Mechelen, de Heerlijkheid van de Lek (onder meer Ridderkerk, Lekkerkerk en Krimpen omvattende).
Elders nog wat kleine goederen en het niet in de Nederlanden liggende Bisdom Luik en de Baronie van Herstal. Voegt men hierbij Vianden dat
een zeer rijke opbrengst gaf met de reeds eerder genoemde Luxemburgse bijbehorigheden en Grimsbergen dat bij het uitsterven van het
Huis van hun grootmoeder omstreeks 1420 aan Engelbrecht I ten deel was gevallen, dan was het duidelijk dat Engelbrecht I van Nassau
een puissant rijke Prins was. De landerijen van de Nassau's strekten zich uit van de Rijn-Main hoek naar het Noorden tot Siegen,
dan in het Oosten van Luxenburg tot aan Brabant en Holland.

En dat zijn alleen maar de voornaamste gebieden. Bij de opbrengst hiervan die in de miljoenen en miljoenen beliep, kwamen nog wat tolheffingen
bij in de gebieden van de Graven van Berg, de Hertogen van Gulik en de Aartsbisschoppen van Keulen. In Keulen hadden de Nassau's een eigen huis
dat de verbindingen tussen de Nederlandse en Nassause bezittingen in Duitsland vergemakkelijkte. In hedendaags geld ongeveer uitgedrukt, zou de
waarde der landerijen en andere bezittingen ca. €5 miljard hebben bedragen en de opbrengst daaruit ongeveer €400 miljoen.
De Nassause Graven uit de Ottoonse tak van de Dynastie deden eerst wat onwennig met hun vergrote bezit. Engelbrecht I bleef met zijn broers
regeren en de heren verdeelden toch dat bezit. Daarbij bleef Engelbrecht I het liefst in Breda.

De beide zoons van Engelbrecht I van Nassau, regeerden na de dood van hun vader samen. Helaas stierf Hendrik II jong en de andere zoon Johan IV
nam daarna alleen de taak op zich om het gehele Ottoonse bezit te besturen. Om de toekomst van dit enorme bezit veilig te stellen en het niet in
andere handen te laten vallen, maakte Johan IV van Nassau, nog bij zijn leven een verdeling tussen zijn beide zoons. Engelbrecht II
en Johan V, krijgen te maken met een door papa opgestelde Algemene Regeling voor de opvolging (1472). Dit was de eerste 'Erbeinigung'
en deze opzet zou door meer anderen worden gevolgd om hun bezit, binnen de familie, te houden. De strekking van dit epistel was,
dat de mannelijke afstammelingen alleen tot opvolging gerechtigd werden verklaard.

Als er een stierf ging zijn aandeel over naar de andere mannelijke erfgenaam. In de jaren hierna worden er steeds meer goederen en stukken grond
toegevoegd aan het bezit van de Nassau's. Totdat in 1512 Prins Hendrik III van Nassau in beeld verschijnt. Hij was de zoon van Johan V
van Nassau en Engelbrecht II van Nassau was zijn oom. Hendrik III had een aantal kwaliteiten die hij goed gebruikte. Zowel voor zijn Vorst (Karel V)
als voor hemzelf. Het eerste huwelijk van deze Prins van Nassau duurde kort en was kinderloos. In 1512 dacht Hendrik III reeds na over een
huwelijk met Claudia van Chalon, Zij stamde uit een zeer aanzienlijk en zeer vermogend Bourgondisch-Frans geslacht,

De Prins was een veertiger en zijn bruid telde zestien lentes. Dit huwelijk bleef ook kinderloos. Wederom werden er goederen, zoals grote landerijen,
huizen, juwelen, fraaie gobelins en prachtige schilderijen aan het bezit van Prins Hendrik III van Nassau toegevoegd en dat was voornamelijk
te danken aan zijn Spaanse vrouw. Toen Hendrik III, Prins van Nassau in 1533 stierf was zijn enige echte zoon - hij had nog een paar niet-erkende
kinderen - Rene van Chalon, die reeds in het bezit was van een rijke erfenis. Prins Philibert, kinderloze broer van zijn moeder, had hem tot universeel
erfgenaam gemaakt, onder de voorwaarde dat hij zijn titels zou voeren. Dus stelde Rene van Chalon,
de titels van Chalon en die van Orange voor die van Nassau.

Rene heeft niet lang van beide zeer grote erfenissen geprofiteerd. De laatste oorlog tegen Frans I kostte hem het leven en hij stierf op 15-07-1544.
Kort voor zijn dood had Rene van Chalon, Prins van Oranje en Graaf van Nassau etc. etc. zijn laatste wil opgemaakt. In het leven van Prins Rene
waren zijn bezittingen zeer toegenomen. Buiten hetgeen dat al werd beschreven, verzamelde hij Hooge- en Lage Zwaluwe, Roosendaal en Warneton
en Ghistelles in Vlaanderen. In Frankrijk, met name in de Franche-Comté waren zeer veel bezittingen als Nozeroy, Arley, Montfaulcon, Chatillon
en de zoutgroeven van Saulnerie. Veder naar het zuiden in de Dauphiné, bezat hij vier Baronieën.