De Huizen van Oranje en Nassau

Bronvermelding

 De Friese Linie van Nassau  

De Friese linie van Nassau-Dietz

De relatie tussen de Oranje's en de Nassau's als Stadhouders en Kapiteins-Generaal, ging gepaard met gemengde gevoelens van beide kanten. In de tijd kende men het Twaalfjarig bestand en de Republiek der Verenigde Nederlanden kampte met aanzienlijke en grote religieuze- en politieke problemen. Prins Maurits van Oranje was in die tijd Stadhouder van Holland en Graaf Willem Lodewijk van Nassau-Dietz was Stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe. Zowel de Prins als de Graaf waren en Stadhouder en Kapiteins-Generaal in hun Gewesten. Dat gaf al een gemeenschappelijke band. Immers de twee waren sinds 1587 zwagers van elkaar.

Dus de familieband was duidelijk aanwezig. Dat Maurits brieven schreef aan de Stadhouder van Friesland was dus bepaald niet zo verwonderlijk. Politiek en Militair overleg werd daardoor mogelijk. Gezien de problemen waar beiden in hun gebied mee worstelden, kon men zeggen dat de ene keer de Stadhouder (politiek) aan het woord was en de andere keer de Kapitein-Generaal (militair) zijn zegje deed. De toon van de aanhef van hun brieven verschilden ook. Die van Maurits was hartelijk en die van Willem Lodewijk wat afstandelijker.

Het was de tijd van bestuurlijke veranderingen in de 'Republiek der Verenigde Nederland' en in de Gewesten Friesland, Groningen, Drenthe en Overijssel. De Stadhouder van de Republiek was een pion geworden van de Staten-Generaal. Zij bepaalden het politieke beleid en zij stippelden het militaire beleid eveneens uit. In 1588 was de strijd teneinde en stelden de Gewesten - elk op zich - een Statencollege aan die verantwoordelijk was voor de gehele gang van zaken in het gebied. Dat College werd samensgeteld uit Edelenen en stadsvertegenwoordigers.


Hof van Justitie

Een en ander had ook gevolgen voor de inhoud van het Stadhouderschap. De Staten lieten de lopende zaken meer en meer behartigen door de Gedeputeerde Staten en hier langer door een Stadhouder. Dat maakte de functie van Stadhouder eigenlijk overbodig. Ondanks de uitholling daarvan, liet men het Stadhouderschap bestaan. De Gewesten wilden graag beschikken over iemand van aanzien, die namens hen met anderen - op gelijkwaardige voet - kon discussieren en belangrijke zaken kon bespreken. Daarnaast was een Stadhouder de 'President van het Gewestelijke Hof van Justitie'. Dat voerde hij zelden uit en liet dat aan anderen over. Het recht van Gratie werd ook toebedeeld aan deze man en dat was niet onbelangrijk. De Stadhouder kon de hem onwelgevallige vonnissen aanpassen aan zijn wensen of zelfs vernietigen. Bovendien had hij greep op de benoemingen van Magistraten. Op die manier kon de Stadhouder zijn invloed op de politiek nog enigszins behouden.

Militair bezien was rang van Kapitein-Generaal een job zonder feitelijke inhoud geworden. De besluitvorming werd overgenomen door de Staten. Daardoor ontwikkelde dat ambt zich meer tot het leggen van verbindingen tussen politieke- en militaire beleidsmaker's. Het aangaan van bondgenootschappen en buitenlands beleid - voorheen het Stadhouderlijk territorium - thans voor behouden aan de Gewesten, met name de Staten. Na de moord op Prins Willem I van Oranje was zijn oudste zoon Filips Willem niet in staat hem op te volgen. Hij was - in 1568 - immers 'gekidnapt' door Koning Filips II van Spanje en naar dat land overgebracht.

In 1595 werd deze Prins toegestaan terug te komen naar zijn geboortegrond. Door zijn intrek nam in het Brusselse paleis van de Nassau's te nemen, beschouwde men hem als een vijand van de Republiek. Alhoewel formeel familiehoofd, werd Filips Willem niet als zodanig erkend. Hoewel nog zeer onervaren met achttien jaar, benoemd men Prins Maurits in 1585 tot Stadhouder en Kapitein-Generaal van de Gewesten Holland en Zeeland. Overijssel en Gelderland kregen hun eigen Stadhouder Adolf van Nieuwenaar. Na diens dood rond 1590 volgde Maurits hem op. In Friesland ging de Stadhouderlijke waardigheid en het bevelhebberschap over het leger, over op de oudste zoon van Oranje's broer Jan van Nassau-Dillenburg, Graaf Willem Lodewijk.

Tesamen met de al eerder genoemde Gewesten kreeg hij toch een centrale positie in een aangesloten Noord-Oostelijk gebied dat een sterke behoefte had aan een gemeenschappelijke verdediging. Door 'van Oldenbarnevelt' werd gestalte gegeven aan de jonge politiek der Republiek en werd de latere Raadspensionaris van Holland, de politieke leermeester van Prins Maurits. Als dank daarvoor liet Maurits de Raadspensionaris onthoofdden. Deze harde oplossing van Prins Maurits werd sterk ontraden door de Friese Nassau, Graaf Willem Lodewijk. De historie heeft de uitstag gegeven; kop eraf voor de Raadspensionaris. Op beide terreinen - militair en politiek - was Graaf Willem Lodewijk - de mentor van Maurits. De jonge Oranje en zijn Friese neef waren - van jongs af aan - met elkaar opgegroeid en dat kenmerkte zich door een sterke onderlinge band.

De drie zonen van Willem van Oranje

Beiden waren opgegroeid aan het Hof van Willem Lodewijk's vader Jan van Nassau-Dillenburg en hadden enige tijd in Heidelberg gestudeerd. Graaf Willem Lodewijk van Nassau-Dietz stierf in 1620 kinderloos. Friesland koos voor de Ernst-Casimir van Nassau-Dietz, de jongere broer van Willem Lodewijk. Maurits overleed 1625. Zijn testament bood zowel Frederik Hendrik als de Friese Nassau's fraaie vooruitzichten. Daardoor kwamen de relatie's tussen beide Geslachten wel onder druk te staan.

Bij zijn testament week Prins Frederik Hendrik nadrukkelijk al van de door het geslacht van Oranje gevolgde tactiek. Hij bepaalde dat als Prins Willem II kinderloos zou blijven, niet de Friese Nassau's erfgenamen zouden worden naar zijn dochters. Uiteraard riep deze bepaling emotie's op bij de Nassau's. Ook bij Sophia Hedwig van Brunswijk-Wolfenbüttel viel dit niet in goede aarde en het doorkruiste bovendien haar plannen. Sophia's bedoeling was haar oudste zoon te laten huwen met de eerste dochter van de Prins.

Op die manier werd de Oranje opvolging en erfenis verzekerd voor het Geslacht van Nassau. De natuur doorkruiste deze plannen daar de zoon Graaf Hendrik Casimir II sneuvelde in 1640. De tweede zoon Willem Frederik richtte zijn amor-pijlen op de tweede Oranjedochter Albertina Agnes. In 1652 trouwden zij. In Holland ging alles goed. Prins Frederik Hendrik steeg flink in aanzien. Uimuntend politicus als hij was kon hij zijn politieke doelstellingen nastreven. Zijn aanzien steeg des temeer vanwege een Franse schenking in 1637 en daarna mocht hij zich tooien met de titel Hoogheid.

De Friese Nassau legde onmiddellijke beslag op de vrijgekomen titel van 'Excellentie'. Het had wel tot gevolg, dat de relatie'tussen het Geslacht Oranje en Nassau minder goed werd. Waar Prins Frederik Hendrik meer de diplomaat was, waren Ernst en Hendrik Casimir van Nassau-Dietz meer militairen. Deze gemengde gevoelens veroorzaakten wel een echte tegenstelling, die tot uitdrukking kwam tijdens de opvolging van Hendrik Casimir I in 1640. In 1632 werd - als voorzorgsmaatregel - Hendrik als Stadhouder van Friesland benoemd en niet Prins Frederik Hendrik van Oranje. In Groningen en Drenthe greep Hendrik Casimir naast het stadhouderschap. Dat werd toegekend, na een felle woordenstrijd, aan Frederik Hendrik. Maar voor de Prins geen algemeen stadhouderschap. Uit woede maakte Frederik Hendrik het leven van zijn neef flink zuur. In Friesland stookte men de factie's tegen hem op en in het leger ging het Regiment van zijn broer niet naar hem maar naar de zwager van Oranje, Solms. De lucht klaarde pas op in 1641 toen Prins Willem II de survivance in het Stadhouderschap, toezegde.

De nieuwe Nassau bleek beter te begrijpen wat politiek en militarisme inhield dan zijn voorganger. Deze Nassau Willem Frederik was welliswaarde oudste van de twee maar in aanzien toch de mindere. Immers Oranje had meer aanzien. Overigen was de aanval op Amsterdam - in juli 1650 - het idee van Prins Willem II en niet van Graaf Willem Frederik. Oranje's positie werd alsmaar zwakker en de Staten der Gewesten kwamen in 1651 bijeen om zich uit te spreken over de toekomst van de Republiek. Besloten werd de stadhouderlijke waardigheden en het invullen van het Kapitein- Generaalschap vacant te houden. Daarvoor vielen beide functie's toe aan het Statencollege.


Graaf Vorst Willem Frederik van Nassau-Dietz

Ondertussen kreeg Willem Frederik van Nassau-Dietz steed meer bestuurservaring en aanzien. Het zesde Gewest Groningen benoemd hem direct na de dood van Prins Willem II tot Stadhouder. Dankzij de ongelukkige dood van Graaf Willem Frederik die zich door de mond schoot met een ruiterpistool, verandere de balans weer in het voordeel van de Oranje's.

Hendrik Casimir II kwam onder de hoede van zijn moeder - hij was nog minderjarig - totdat hij oud genoeg was om Stadhouder van Friesland te worden. Hendrik Casimir II leverde al direct problemen op. De Friese Nassau was bepaald niet onintelligent maar vertoond een afkeer van leren. Bovendien was hij opvliegend,jaloers en weinig diplomatiek aangelegd. Toch werd Hendrik Casimir II in 1672 benoemd tot beiden ambten, dus zowel Stadhouder als Kapitein-Generaal maar onder toezicht van moeder.

Na de dood van vader Willem Frederik in 1664, zorgde zijn echtgenote Albertina Agnes voor de opvoeding van zijn zoon rins Hendrik Casimir II. Inmiddels toegetreden tot de hoge Adel als Vorst van Nassau-Dietz. Die verzorging werd door de Prinses van Oranje nauwgezet verricht. En wel zodanig dat uit bronnen de beeldvorming opstijgt van een goedbedoelende maar uiterst kortzichtige moeder met een zeer omhandige en opstandige puber.

Deze zat liever te paard dan met zijn neus in de boeken. Het verleden van de Nassau's leert ons dat deze opvoeding averechts werkte. Kijk maar naar zijn modelneef Prins Willem III. Een te strenge hand van een dominante moeder en een vervelende achterbakse gouverneur.

Bij de komst van de Hoogleraar Grieks en Welsprekendheid aan de Franeker Universiteit Nicolaus Blancardus ging het al niet zoals het moest. Deze vreesde met grote vreeze dat het niveau van belangstelling van de 13-jarige jongeman weleens zo zou kunnen zijn dat hij tegene de bierkaai zou moeten vechten. Die angst was terecht. Veel stak de toekomstige Stadhouder van zijn lessen niet op.Maar wat wil je, als je net 13 jaren oud bent. De kortzichtigheid die zijn leraar te verwijten viel was, dat deze niet in de gaten had dat Hendrik Casimir II nog te jong was voor deze vorm van college. Dat wreekte zich op later leeftijd. Zodra Hendrik Casimir II meerderjarig was, begonnen de moeilijkheden Aanvankelijk eerst het geschil om legerbanen maar weldra werd op het scherp van de snede 'gevochten' om de politieke functie's.

Daar George Frederik, Graaf van Waldeckin 1678 reeds was benoemd tot Veldmaarschalk, wilde Hendrik Casimir II die rang hebben. In 1692 overleed Waldeck en Hendrik vond dat hij maar eerste viool in het leger diende te spelen. Helaas had hij pech en deze positie ging naar Johan Adolf, Hertog van Holstein-Plon. Een woedende Nassau verliet het leger direct om er nimmer weer terug te keren. Vorst Hendrik Casimir II trouwde in 1683 met Henriëtte van Anhalt-Dessau (1666 - 1726), dochter uit Henriëtte Catharina's huwelijk met Johann Georg II van Anhalt-Dessau.

Uit dat huwelijk werden negen kinderen geboren. Hendrik Casimir II overleed in 1696 en de Friese Nassau's kregen wederom met een minderjarige te maken met betrekking tot de opvolging. Johan Willem Friso (Dessau, 4 augustus 1687 — Strijensas, 14 juli 1711), Vorst van Nassau-Dietz (1696-1711), Prins van Oranje (1702-1711), stadhouder van Friesland (1707-1711) en Groningen (1708-1711), was de zoon van Hendrik Casimir II van Nassau-Dietz en Henriëtte Amalia van Anhalt-Dessau. Bij het overlijden van zijn vader in 1696 werd hij Vorst van Nassau-Dietz en tot Stadhouder benoemd van de Gewesten Friesland en Groningen. Zijn moeder trad op als Regentes tot 1707. Toen nam Johan Willem Friso de functie van stadhouder van Friesland daadwerkelijk op zich, en in 1708, toen hij meerderjarig werd tevens het stadhouderschap van Groningen.


Prins Johan Willem Friso van Nassau-Dietz

De toen acht jaar oude Johan Willem Friso van Nassau-Dietz, Henriëtte Amalia's zoon, werd beter opgeleid. Hij had een zeer verstandige moeder. Henriëtte Amalia, Regentes voor haar zoon (1696 - 1707) koos twee leraren voor Johan Willem Friso. Voor Latijn, Frans en Goddienstvorming werd dat Lemonon en voor de Nederlandse en Duitse Taal, alsmede Aardrijkskunde, Geschiedenis, Wiskunde en Schermen, viel haar oog op Lamique. De eerste was en Franse Hugenoot (in 1683 Franeker gestudeerd, in 1686 predikant van de Waalse Gemeente en in 1688 Hoogleraar Frans). Hij begeleidde de Prins van 1693 - 1700 waarna twee gouverneurs werden aangesteld.

Beiden waren van Franse afkomst. De een diplomaat en de ander had een militaire achtergrond. Na studie´s te hebben gevolgd onder Coetier en B. Fullenius, vertrok Johan Willem Friso naar Utrecht. Daar maakte hij zijn studie af.

Na twee jaren keerde de Prins terug naar Leeuwarden om in de krijgskunde te worden onderwezen. Daardoor werd hij beter op zijn taak voorbereid dan zijn vader. Vooral in Utrecht werd hij goed voorbereid op zijn komende taken. De gevluchte Franse predikant Saurin en de classicus Graevius vormden Johan Willem Friso door hun onderwijs in de vakken Godsdienst, Geschiedenis en dat deel van de Staatkunde die de praktisch politiek dient. Het leidt geen twijfel dat deze manier van onderwijzen zijn nut bepaald heeft afgeworpen.

Het is natuurlijk moeilijk vast te stellen hoeveel Johan Willem Friso van al die vakken en deze manier van onderwijs geven - voor die tijd was dat zeer vooruitstrevend te noemen - had opgestoken. Het was, in elk geval, wel duidelijk dat hij beschikte over een heel behoorlijke hoeveelheid parate kennis.

Een kennis waarvan wij thans weten dat deze ten goede werd aangewend voor het aanzien van het Gewest Friesland. Als enige erfgenaam van zijn achterneef stadhouder Willem III, die in 1702 overleed, erfde hij de titel Prins van Oranje. Echter, direct na het bekend worden van het testament, maakten ook de Fransman Frans Lodewijk van Conti en Willems neef Frederik I van Pruisen aanspraak op de titel Prins van Oranje. In 1711 werd besloten de erfeniskwestie in Den Haag te bespreken. Johan Willem Friso nam als Generaal deel aan de Spaanse Successieoorlog. Bij de slag bij Malplaquet op 11 september 1709, ontstond een misverstand tussen hem en de Britse commandant, Marlborough. Hierdoor verloren vele duizenden Nederlanders het leven in deze bloedige veldslag. De slag werd toch beslist in het voordeel van de geallieerden. Op weg naar Den Haag i.v.m. een bespreking met zijn rivaal voor de titel, Frederik van Pruisen, over de erfenis verdronk de 23-jarige Johan Willem Friso op 14 juli 1711 bij de oversteek van Moerdijk naar Strijensas over het Hollandsch Diep.

Kort daarna, op 1 september 1711, werd zijn zoon Willem IV van Oranje-Nassau geboren. Op 25 februari 1712, ruim 7 maanden na zijn dood, werd Johan Willem Friso begraven in de Grote of Jacobijnerkerk te Leeuwarden. Het oudste Nederlandse infanterieregiment werd naar hem genoemd: het Regiment Infanterie Johan Willem Friso. Ook de mars "De jonge Prins van Friesland" die bij bijzondere gelegenheden en als eerbetoon aan de Minister van Defensie wordt gespeeld, verwijst naar deze Prins. Ook is er een kazerne in Assen naar hem vernoemt. Johan Willem Friso trouwde op 26 april 1709 te Kassel met Maria Louise van Hessen-Kassel (1688-1765).

Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren:

*Anna Charlotte Amalia (1710-1777), gehuwd met Frederik van Baden-Durlach (1703-1732)
* Willem IV Karel Hendrik Friso (1711-1751), gehuwd met Anna van Hannover (1709-1759)


Prins Willem Carel Hendrik Friso van Nassau-Dietz

Na alle problemen rond de moeilijke en het gemak van de vlotte leerling, komen wij terecht bij de opvolger van Prins Johan Willem Friso van Nassau-Dietz. Vriend en vijand loofden zijn deugden. ijverig, leergierig, snel met een zeer helder verstand was Prins Willem Carel Hendrik Friso van Nassau-Dietz bovendien gezegend met een goed geheugen. Tel daarbij zijn grote voorliefde voor talen, zijn bescheidenheid en vriendelijkheid en dan was wel een schets van de toekomstige Prins Willem IV gegeven. Gekoesterd door moeder Maria Louise van Hessen-Kassel die tevens Regentes was (1711-1731), werd het al snel duidelijk dat de Prins voorbestemd was voor een uitstekende opvoeding.

Willem Carel Hendrik Friso (Leeuwarden, 1 september 1711 – Den Haag in Paleis Huis ten Bosch, 22 oktober 1751), was Prins van Oranje en Vorst van Nassau-Dietz. De Prins trouwde op 25 maart 1734 in Londen met Prinses Anna van Hannover (een Engesle Koningsdochter). Hij was de eerste erfstadhouder (1747) van de Republiek der Verenigde Provinciën onder de naam Prins Willem IV. Bovendien erfde hij het bewind over het Duitse Nassau bezit. Willem IV was voornaam, vredelievend en minzaam in zijn optreden, maar had te kampen met een zwakke gezondheid en een vergroeiing van zijn rug wat zijn politiek-bestuurlijke optreden meer en meer parten ging spelen. De val van een paard, in 1717 in de tuin van zomerresidentie Paleis Soestdijk, deed even voor zijn leven vrezen.

Willem IV kreeg meer dan de gebruikelijke opvoeding van adellijke kinderen (krijgskunde). Hij studeerde aan de Universiteit van Franeker en aan de Universiteit Utrecht, o,dat de Universiteit van Leiden nog niet berekend was voor de nazaten der Nassau's. Willem IV sprak diverse talen (ook Fries, omdat hij deels in Friesland werd opgevoed) en was geïnteresseerd in geschiedenis, ook in de fouten van zijn voorgeslacht zoals hij zijn hoogleraar meldde. De Prins werd in 1729 in Gelderland, Drenthe en Groningen en in 1731 in Friesland tot Stadhouder benoemd.

Daarmee was hij in feite de hoogste ambtenaar van deze Nederlandse Gewesten. Prins Willem IV werd opgevolgd door zijn zoon Prins Willem V Batavus van Oranje. Willem V Batavus ('s-Gravenhage, 8 maart 1748 - Brunswijk, 9 april 1806), Prins van Oranje, Vorst van Nassau-Dietz, was erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Willem Batavus werd geboren in 's-Gravenhage als zoon van Willem IV en Anna van Hannover.

Hij werd opgevoed door zijn moeder en vanaf 1759 door Lodewijk Ernst van Brunswijk-Lüneburg-Bevern. In 1763 werd hij ernstig ziek, men vreesde voor zijn positie als opvolger. In 1766, meerderjarig geworden, trad hij evenwel aan als stadhouder. Op 4 oktober 1767 huwde hij in Berlijn met Wilhelmina van Pruisen, een nicht van Frederik de Grote, die in 1768 de stadhouderlijke familie bezocht op het Loo. Van Willem V wordt gezegd dat hij een goed geheugen had en goed van aard was, echter ook besluiteloos, legalistisch en detaillistisch.

Hij was een stevige drinker, liep mank en miste waarschijnlijk een of twee voortanden, nadat hij van zijn paard was gevallen. De Prins begon met voorstellen tot verkleining van de vroedschappen in de Friese steden Stavoren (1768), Workum (1772) en Bolsward (1773). De stadhouder beschikte over goede contacten ("premiers") in Friesland, onderdeel van het stadhouderlijk stelsel. Ook in Gelderland en Overijssel hadden kleine steden moeite om hun vroedschapszetels op te vullen en waren aanpassingen geweest. De voorstellen die willekeurig kunnen worden genoemd, omdat hij niet overal over dezelfde bevoegdheden en invloed beschikte, werden hem niet in dank afgenomen.

Het probleem van de opvulling van vroedschapszetels speelde bovendien in steden met een aanzienlijke katholieke bevolking, zoals Haarlem, Arnhem, Nijmegen, Oldenzaal, 's-Hertogenbosch, etc. Nog voor de patriottentijd in Bolsward, toen een klein stadje met 2600 inwoners, maar met een aanzienlijke katholieke bevolking, ontstond in 1778 protest, waarop de stadhouder besloot het voorstel te laten rusten. 1781 - de Republiek was in oorlog met de Engelsen, vanwege wapensmokkel naar de opstandige Verenigde Staten - kwam er steeds meer kritiek op het functioneren van Willem V en op de Hertog van Brunswijk.

In Het pamflet “Aan het Volk van Nederland” waarin een aantal zaken op een rijtje waren gezet vond gretig aftrek. Willem V werd beschuldigd van heulen met de vijand en dat was notabene zijn oom George III, de Koning van Engeland. In Overijssel had baron Joan Derk van der Capellen tot den Pol, de schrijver van het pamflet, zich uitgesproken voor steun aan de opstandige Verenigde Staten en voor versterking van de verwaarloosde vloot. Van der Capellen tot den Pol was in 1778 als afgevaardigde uit de Provinciale Staten gezet, maar wist eind 1782 opnieuw een zetel te behalen. Tot zijn dood inspireerde de republikein Van der Capellen tot den Pol de patriotten. De Vierde Engels-Nederlandse Oorlog was desastreus verlopen, op de Slag bij de Doggersbank na en in 1783 sloot men een wapenstilstand.

In 1784 werd openbaar dat Hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Lüneburg-Bevern de Stadhouder in het geheim adviseerde. De patriotten maakten van de gelegenheid gebruikt door pamfletten deze zaak uit te buiten ten eigen voordele. De Hertog werd het land uitgezet en dat was niet alleen vanwege zijn familiebanden met de Keizer van Oostenrijk. De in het slop geraakte economie werd bedreigd toen Graaf Jozef II, een heer van de Zuidelijke Nederlanden, opening van de Schelde eistte. De Keteloorlog die daarop volgde werd aanleiding voor de patriotten tot het oprichten van nog meer exercitiegenootschappen.

De patriotten bij monde van hun voorman Pieter Paulus stelden inmiddels voor een Raad in te stellen, waarin ook de vrouw van de Prins, die hem al sinds 1776 ter zijde stond inzake politieke kwesties, zitting zou hebben. De besluiteloze Willem V liet niets van zich horen en voerde ook geen beleid dat uitging van handhaving van de oude, gevestigde posities.


Prins Willem V van Oranje

Begin september 1785 enkele dagen nadat het dragen van oranje was verboden, verloor Prins Willem V zijn militaire positie in 's Gravenhage. De Stadhouder raakte in een zware crisis en dronk veel alcohol. Een wanhopige Willem vertrok naar de grens bij Breda om de troepen te inspecteren. Het liefst had hij echter afstand gedaan en zich teruggetrokken op een van zijn Duitse bezittingen.

Hij schreef: "Ik wenschte dat ik dood waere, dat mijn vader nimmer stadhouder was geworden. Ik voel ik ben daertoe niet bekwaem. 't Hooft loopt mij om." Twee weken later reisde Willem V af naar Friesland, zijn vrouw en de Stadhouderlijke spruiten achterna, die al waren vertrokken om aanwezig te zijn bij het tweehonderdjarig bestaan van de Universiteit van Franeker. Onder de Regenten en Aristocraten sloeg de stemming om. Velen kozen nu voor de Stadhouder om het land van de ondergang te redden. Via Groningen trok de erfstadhouder naar zijn jachtverblijf Het Loo bij Apeldoorn.

De Amsterdamse burgemeester Joachim Rendorp legde op 1 februari 1786 de Staten van Holland een plan voor, waarmee de terugkeer van de Prins naar Den Haag weer mogelijk zou worden. Deze zaak ging niet door. De patriotten in de stad Utrecht gingen nu op 2 augustus 1786 over tot het zelf op democratische wijze benoemen van nieuwe vroedschapsleden, d.w.z. dan maar zonder de goedkeuring van de Stadhouder. De prinsgezinde statenleden verlegden daarop de vergaderingen naar Amersfoort. Daarmee waren de Provinciale Staten van Utrecht opgedeeld.

Op 27 augustus 1786 besloten de Staten van Holland met een krapper meerderheid (negen tegen tien stemmen!) Prins Willem V definitief het commando over het Haag's garnizoen te ontnemen.

Begin september 1786 werd een poging gedaan om de patriotten een halt toe te roepen, want er dreigde een burgeroorlog te ontstaan. Hattem en Elburg, waar de 24-jarige H. W. Daendels het excercitiegenootschap aanvoerde en zijn benoeming in de vroedschap opeiste, werden enige dagen bezet door Stadhouderlijke troepen. Enkele weken later werd het aan de exercitiegenootschappen en de vrijcorpsen in Gelderland en Friesland verboden petities in te dienen en elkaar steun te bieden.


Vlucht Prins Willem V van Oranje

In november 1786 verhuisde de stadhouderlijke familie van Apeldoorn naar Nijmegen, om in geval van lijfelijke bedreiging over de grens naar Pruisen te vluchten. Bij aankomst van de Franse troepen onder Pichegru vluchtte Prins Willem V op 18 januari 1795 naar Engeland. In Scheveningen lag de pink 'Johanna Hoogenraadde' van rederij Michel de Heijer klaar om hem mee te nemen. Over de Scheveningse weg reden achttien vrachtwagens met porselein, schilderijen, zilver, kunstvoorwerpen en kisten met goud naar het strand.

De hele zaak werd snel in de vissersschepen geladen en op zondag 18 januari 1795 voeren de schepen naar Engeland. Willem V woonde in Hampton Court Palace. Toen hij samen met zijn zoon, de erfprins, in augustus 1799 een proclamatie uitvaardigde waarin de Nederlanders werden opgewekt steun te geven aan de Engels-Rssische landing, leidde dit tot grote verontwaardiging in de Bataafse Republiek. De militaire inval mislukte en in 1801 trok Willem Batavus zich terug op zijn Duitse buitenplaats Oraniënstein bij Dietz.

Dit paleis was al ruim een eeuw in bezit van de Oranjes. In december van dat jaar schreef Willem V eindelijk na veel wikken en wegen alsmede grote frustratie's de brieven van Oraniënstein, waarin hij de Bataafse Republiek als wettig erkende.Hiermee deed hij afstand van al zijn rechten als erfstadhouder en voldeed de eigenzinnige en wat onvolwassen Stadhouder aan de door Napoleon Bonaparte gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van een schadeloosstelling.

De erfprins Willem Frederik aanvaardde de soevereiniteit over Fulda en Corvey als schadeloosstelling voor in 1795 toegepaste verbeurd verklaringen van de Fransen, de Kaapprovincie en Ceylon. Prins en Stadhouder Willem V deed dat pas na lange aarzeling. Tijdens zijn jaarlijkse bezoek aan zijn dochter Louise overleed Willem V in Brunswijk en werd daar begraven. Ruim 150 jaar rustte het lichaam van de Prins in Duitsland, totdat men toestond dat ook hij zijn laatste rustplaats vond in de Grafkelder van de Oranje's in de Nieuwe Kerk te Delft. Per slot van rekening was ook hij een Oranje. Het stoffelijk overschot is in 1958 bijgezet in de Nieuwe Kerk (Delft). De voormalige Koningin Wilhelmina weigerde aanwezig te zijn. Achter zo'n "sufferd" die het land ontvluchtte wilde zij - naar eigen zeggen - niet aanlopen 'ahum!' en de laatste groet brengen. Voor het gemak worden de jaren 1940-1945 maar vergeten!