De Huizen van Oranje en Nassau

Friese Koningen Folcwada en Aldgillis
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland
Bronvermelding

 De Friese Linie van Nassau  

De Friese Stadhouders

Het eerste college van Gedeputeerde Staten met werkelijke bevoegdheid werd op advies van Prins Willem I ingesteld in het jaar 1577. Aanvankelijk bestond het uit zes leden, twee uit elk der plattelandskwartieren Oostergo, Westergo en Zevenwouden: de drie vertegenwoordigers uit het kwartier der steden werden door die der lander niet erkend. Volgens een beslissing van Willem van Oranje was de samenstelling 2-2-2-3 vanaf 1584 definitief. In 1599 besloten de Gedeputeerden van de steden dat hun leden hoogstens drie jaren achtereen in functie mochten blijven; later volgden de landen, 't eerst Zevenwouden, dit voorbeeld. Deze regel werd echter niet altijd consequent aangehouden, zoals uit de onderstaande lijst mag blijken. Bij de omwenteling van 1795 werd het college van Gedeputeerde Staten opgeheven. Na de Franse tijd, in 1814, werd het in ere hersteld door de grondwet. Het nieuwe college bestond uit A. A. van Andringa de Kempenaar, B. Buma, M.C.W. Du Tour van Billinkhave, C. E. Collot d'Escury, F.J.J. van Eysinga, F. Haitsma, J. van Idsinga en F.G.A.B. van Lynden. Vanaf 1816 vindt men de namen van de Gedeputeerden in de Vriesch kantoor almanak, in 1820 (tot heden) voortgezet als Provinciaal/Provinciale almanak van Vriesland/Friesland.


Huis Friese Staten voor 1784

Het ambt van Gedeputeerde viel wat de landen betrof toe aan twee van de Grietenijen volgens een driejaarlijkse tourbeurt, de zogenaamde Almanach der ambulatoire ambten. Wat de steden aanging werden de ambulatoire ambten, dus ook dat van Gedeputeerde, door de Stadhouder willekeurig op de volmachten, zoals de Statenleden destijds heetten, vergeven. Het grootste aantal Gedeputeerden van de steden was afkomstig uit Leeuwarden, dan volgde Harlingen, daarna Franeker, Dokkum, Bolsward en Sneek, vervolgens Sloten, Stavoren en Workum.

Het kleinste aantal was afkomstig uit Hindeloopen en IJlst. Het Gewest Friesland heeft altijd een eigen plaats in genomen in de geschiedenis van de Nederlanden en speciaal die van het geslachten van Oranje en Nassau. Terwijl in Holland en de andere Gewesten zich het geslacht van Oranje ontwikkelde, kreeg de tak Nassau-Dietz in Friesland die gelegenheid.

Deze Friese Nassau's stammen af van Jan den Oude, de oudste broer van Prins Willem I 'de Zwijger' van Oranje. Een en ander is als een merkwaardige kronkel in de vaderlandse geschiedenis aan te duiden. Men zou het als een van de vele mysterie's van het leven kunnen beschouwen. Waar Willem zelf het leven voor het Vaderland liet en daarna drie van zijn broers ook het leven lieten voor de Nederlanden, blijft een van hen Graaf Jan de Oude in leven. Na stadhouder te zijn geweest in Gelderland stond hij - na zijn terugkomst uit Duitsland - aan de wieg van de Friese Nassau's. Het geslacht van de Friese stadhouders was geboren maar ook heeft later de Dynastie der huidige Oranje's zich daaruit ontwikkeld. Nu terug naar de Stadhouders van Friesland. De navolgende personen hebben in het Gewest Friesland geregeerd of de Koning(in) vertegenwoordigd.

    Door de Saksen:

    1498-1500: Willebrord van Schaumburg
    1500-1504: Hugo van Leisenach (of Leisnig)
    1504-1506: Willem Truches von Waldburg
    1506-1509: Hendrik, Graaf van Stolberg en heer van Wernigerode
    1509-1515: Everwijn, Graaf van Bentheim

Door de Bourgondiërs:

1515-1517: Floris van Egmond, Heer van IJsselstein
1517-1521: Willem, Vrijheer van Roggendorf
1521-1540: George Schenck van Toutenburg
1540-1548: Maximiliaan van Egmond, Graaf van Buren
1548-1568: Johan van Ligne, Graaf van Aremberg
1568-1572: Charles de Brimeu, Graaf van Megen
1572-1573: Gilles van Barlaymont, Heer van Hierges
1573-1576: Caspar de Robles, Heer van Billy

    Door de Staten-Generaal:

    1576-1580: George van Lalaing, Graaf van Rennenberg
    1580-1584: Willem I van Oranje
    (van Spaanse zijde werd benoemd François Verdugo 1580-1594)

Door de Friese Staten:

1584-1620: Willem Lodewijk
1620-1632: Ernst Casimir
1632-1640: Hendrik Casimir I
1640-1664: Willem Frederik
1664-1696: Hendrik Casimir II
1696-1711: Johan Willem Friso
1711-1751: Willem IV
1751-1795: Willem V

De eerste Oranje Stadhouder van het Gewest (11 juni 1580) die door de Staten van Friesland werd aangesteld, was Willem I de Zwijger, Prins van Oranje en hij regeerde tot 10 juli 1584. Hij was tevens benoemd voor de Staten van Holland. De volgende in de rij van illustere personen (1584) was Graaf Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg-Dietz (1560- 1620). Deze was de zoon van Johan VI (de Oudere), Graaf van Oranje-Nassau-Dietz (1536-1606), de broer van Prins Willem I (1533-1584). Graaf Willem Lodewijk van Nassau-Dietz trouwde op 15 november 1587 te Franeker met Anna van Oranje-Nassau geboren op 5 november 1563, overleden op 13 juni 1588 te Franeker. Zij waren neef en nicht, Prinses Anna van Oranje-Nassau was de dochter van Prins Willem I 'de Zwijger'.

Willem Lodewijk lijkt het meeste op zijn vader. Hij zou ook een voortreffelijk landsheer kunnen zijn in Nassau, zoals hij zijn plichten als stadhouder van Friesland nauwgezet en met toewijding waarnam. Daardoor had hij vaak moeite en problemen met de Friese Staten. Hij is gevoelig van nature, zoals de meeste Nassauers dat zijn geweest. De droefheid over het heengaan - een jaar n hun trouwen - van zijn vrouw heeft hij nimmer kunnen verwerken. Van hertrouwen heeft de Graaf niet willen weten, ondanks het feit dat zijn huwelijk met Anna kinderloos is gebleven. In dit zware verdriet was de Godsdienst hem tot troost.


Graaf Willem Lodewijk van Nassau en Anna van Oranje

De Stadhouder was overtuigd Calvinist en heeft daardoor veel bijgedragen tot de verspreiding van dat geloof in het Noorden van Nederland. Willem Lodewijk heeft bijzonder veel betekend voor de Friese bevolking. Bij zijn aantreden in 1584 was het met het economische klimaat niet al te best gesteld in het Friese. Om dat op de rail te zetten, stichtte hij in 1585 de Universiteit van Franeker. Het ontbrak Willem Lodewijk ook niet aan militair inzicht. Wel niet in die mate die zijn neef Prins Maurits bezat.

Maar het was voldoende om Friesland te vrijwaren van vervelende zaken als oorlogvoeren. In het Noorden heeft hij zich, met die opstelling en die mentaliteit, zeer geliefd gemaakt. De Friezen vereerden hem met de bijnaam 'us Heit'. Voor de vrij gevochten Friezen was dat een bijzondere beloning aan een man die hen meer dan voorspoed had gebracht en ook de uiterst slordige Administratie van het Gewest op orde stelde. Hij regeerde tot 31 mei 1620 en zijn broer Georg krijgt zijn erfenis die bestond uit het Graafschap Dillenburg, erfenis van vader, bij zijn dood aan de Friese Stadhouder geschonken en Beilstein werd verdeeld.

Van de vier linie's die vanaf 1620 hebben bestaan, was alleen die van Nassau-Dietz en die van Nassau-Siegen van enige historische betekenis geweest. De eerste, omdat Ernst Casimir, Graaf van Nassau-Dietz, de opvolger werd van Willem Lodewijk. De tweede vooral, daar Johan de Middelste, ook een broer van Willem Lodewijk, Siegen verkreeg. De tweede zoon van Johan de Middelste werd zeer bekend onder de naam Jan III.

Vervolgens trad Graaf Casimir I aan en die leidde de provincie tot 12 juli 1640. Daarna kwam Prins Willem Frederik, Graaf van Nassau-Dietz aan de macht die huwde met Albertina Agnes Prinses van Oranje en dochter van Prins Frederik Hendrik van Oranje. Na zijn dood werd als Stadhouder benoemd Hendrik Casimir II. Daar deze jongeman nog niet droog achter de oren was, nam moeder Albertina Agnes van Oranje-Nassau de zaken waar. Op 15 maart 1696 kwam Johan Willem Friso van Nassau-Dietz in zicht. Maar ook zoals zijn voorganger - niet volwassen - werd Amalia van Anhalt-Saksen zijn Regent. Daarna was het een aantal maanden (14 juli 1711 - 1 september 1712) rustig aan dat front.


v.l.n.r. Ernst-Casimir, Hendrik Casimir I, Prins Willem Frederik, Hendrik Casimir II en Johan Willem Friso

Tot dat Prins Willem IV, Karel Hendrik Friso het stokje overnam en dat deed hij vanaf 1 september 1712 - 22 oktober 1751, niet zonder de bemoeienis van Marie Louise von Hessen-Kassel die in de periode 14 juli 1711 - 9 april 1731 als Regent optrad. Prins Willem V Batavus kreeg het Stadhoudersschap op 3-jarige leeftijd en dat was iets teveel gevraagd van zo'n peuter. Maar er diende geregeerd te worden. Moeder Prinses Anna van Hannover (vanwege minderjarigheid van de Prins) nam de zaken waar en dat deed zij tot aan haar dood op 12 januari 1759. Daarna werd het wat saai, want er was geen formele Stadhouder meer.

Slechts Regenten die waarnamen voor Willem V Batavus. Deze waren grootmoeder Marie Louise von Hessen-Kassel van 22 oktober 1759 tot 9 april 1765. Prinses Carolina, zijn zuster wapperde ook nog even met de toga van Stadhouder en deed dit in de periode 9 april 1765 - 8 maart 1766. De Raadpensionaris van Holland kwam aan de bak als bestuurder van Friesland in de periode van 27 mei 1766 tot 9 januari 1795. Daarna kreeg men dan een triumviraat (driemanschap) - voor een periode van 13 maanden - bestaande uit Daan Fockema, Eduard Marius van Beyma en Thomas Joha.

Zij droegen het vaandel op 7 februari 1795 over aan Hermannus Borgrink ( voorzitter van het Provinciaal Revolutionair Comité) - de tijd van de beeldenstorm in 1795 - en hij stopte 12 dagen later. Daarna was het een tijd stil en wij schrijven het jaar 1807. In plaats van een Stadhouder kregen de Friezen een Landdrost met de naam Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer die in 1811 werd opgevolgd door Jan Gijsbert Verstolk van Soelen en wel met de titel van Prefect. Daarna verscheen aan dit firmament Commisarissen-Generaal (hoe verzinnen ze het!) ene Ennius Harmen Bergsma en ene Hector van Sminia. Voorts werd de titel weer aangepast en heet de man in kwestie nu Gouverneur. In de periode van 29 april 1814 -1826, was dat Idsert Aebinga van Humalda. Hij werd vervangen door Jan Adriaan, Baron van Zuylen van Nijevelt die de baan vervulde van 3 november 1826 - 29 maart 1840. De volgende Gouverneur was Maurits Pico Diederik, Baron van Sytsema (12 september 1840 - 15 juli 1848.


v.l.n.r. Ennius Harmen Bergsma, Jan Adriaan van Zuylen van Nijevelt, Maurits Pico Diederick van Sytsema en Jan Ernst van Panhuys

Daarna kwam de laatste van deze Mohikanen en dat werd Jan Ernst, Jonkheer van Panhuys van 1 december 1848 tot 1 augustus 1850. Wederom door de zich aanpassende en veranderende monarchie, kregen wij - voor het eerst - de titel van Commissaris der Koning/Koningin. De eerste die deze eer te beurt viel was, Jan Ernst Jonkheer van Panhuys die een tweede periode volmaakte van 1 augustus 1850 tot 9 juni 1878. Als dank voor zijn inspanningen werd de Jonkheer benoemd tot Baron op 12 mei 1874. Jhr. mr. Jan Ernst baron van Panhuys stamde uit een oud adellijk Groninger geslacht, was een liberaal politicus en onder andere lid van de Tweede Kamer en Gouverneur/Commissaris des Konings van de provincie Friesland. Van Panhuys werd op 12 juli 1808 in Groningen geboren als zoon van jhr. Abraham van Panhuys (1774-1847) en Bernardina Ernestina Harmanna Polman Gruys (1775-1820). Zijn oom jhr. Johan Æmilius Abraham van Panhuys was eveneens politicus en bestuurder.

Hij trouwde te Groningen op 8 december 1838 met Jonkvrouwe Maria Albertina Alberda van Ekenstein en hertrouwde na haar dood op 28 december 1847 met haar zus Jonkvrouwe Anna Catharina Alberda van Ekenstein. Hij studeerde Romeins en hedendaags recht aan de Hogeschool te Groningen en te Leiden en promoveerde bij de laatste in 1833 op het proefschrift Specimen oeconomico-politicum inaugurale de tributis leidde tot doctor in de rechtsgeleerdheid. Hij nam als vrijwilliger deel aan de Tiendaagse Veldtocht. Vervolgens werd hij advocaat en procureur te Groningen. Op 1 oktober 1838 werd hij rechter bij de Arrondissementsrechtbank te Winschoten. Deze betrekking beëindigde hij op 1 december 1848. Van 19 oktober 1840 tot 13 februari 1849 was hij lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de provincie Groningen.

Hij behoorde tot de hervorming's gezinde leden en steunde in 1844 dan ook het agenderen van het voorstel van Thorbecke c. s. (de Negenmannen) tot herziening van de Grondwet. Met ingang van 1 december 1848 werd hij benoemd tot Gouverneur van Friesland. In deze functie, vanaf 1850 onder de naam Commissaris des Konings, bleef hij actief tot 9 juni 1878. In 1874 bij het vijfentwintigjarig regeringsjubileum van Koning Willem III werd hij verheven tot baron. Hij was commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw en grootofficier in de Orde van de Eikenkroon. Naast zijn politieke loopbaan was hij vanaf 1849 tot zijn dood lid van het College van Curatoren van de Hogeschool te Groningen. Het ging nu in een vlot tempo en liefhebbers voor de baan waren er genoeg. Binnert Philip, Baron van Harinxma thoe Slooten begon op 1 september 1878 en stopte op 1 september 1909. Zoon van Maurits Pico Diderik baron Van Harinxma thoe Slooten, grietman, later adjunct-houtvester en jkvr. Clara Feijona van Eijsinga.


Binnert Philip en Pieter Albert Vincent van Harinxma thoe Slooten

Gehuwd sinds 2-6-1863 met jkvr. Anna van Beyma. Uit dit huwelijk werden 6 zoons en 4 dochters geboren. Binnert Philip Baron van Harinxma thoe Slooten (Drachten, 30 augustus 1839 - Leeuwarden, 20 november 1923) stamde uit een oud Fries adellijk geslacht en was Commissaris van de Koning(in) van de provincie Friesland. Binnert Philip van Harinxma thoe Slooten studeerde rechten te Leiden. Hij werd vervolgens ambtenaar bij het Openbaar Ministerie, advocaat te Heerenveen en kantonrechter. In 1865 werd hij lid van de gemeenteraad van Opsterland; lid van de Provinciale Staten van Friesland (1878) en lid van de Tweede Kamer (1873). Van 1878 tot 1909 was hij Commissaris van de Koning(in) in Friesland.

Net als zijn zoon Pieter, die hem in 1909 opvolgde als Commissaris van de Koningin, ontplooide hij initiatieven op waterstaatkundig gebied (aanleg van De Nieuwe Zwemmer en het Tsjongerkanaal). Tijdens zijn bestuur waren er in Friesland grote sociaaleconomische spanningen die tot stakingen leidde. Hij wilde dit krachtig aanpakken, maar miste daarvoor het nodige inzicht. We zijn inmiddels aangeland bij het begin van de vorige eeuw. Pieter Albert Vincent, Baron van Harinxma thoe Slooten volgde vader op en deed dat een behoorlijk lange tijd van 1 september 1909 tot het jaar 1940. Mr. Pieter Albert Vincent Baron van Harinxma thoe Slooten (Beetsterzwaag 22 oktober 1870 - Beetsterzwaag 5 augustus 1954) was Commissaris van de Koningin in de provincie Friesland.

Van Harinxma studeerde rechten te Leiden waar hij in 1894 promoveerde. Hij begon zijn carrière als advocaat te Leeuwarden en werd in 1903 ambtenaar op het ministerie van Justitie.In 1909 volgde hij zijn vader, Binnert Philip van Harinxma thoe Slooten op als Commissaris van de Koningin in Friesland. Hij vervulde dit ambt tot eind 1945. Baron van Harinxma was zeer betrokken bij "zijn" provincie. Hij was een grote stimulans voor de ontwikkelingen op waterstaatkundig gebied in Friesland. Uit waardering voor dat werk werd een belangrijke scheepvaartroute in de provincie naar hem genoemd: het Van Harinxmakanaal. De Tweede Wereldoorlog was begonnen en dat bleek uit zijn opvolger. Niemand minder dan Hermann Goring pakte deze baan. Althans, dat probeerde hij wel maar duidelijk was dat zijn wieg niet hier stond laat staan voor dat werk. Al spoedig opgevolgd door Werner Friedrich Roos die in 1945 stopte (waarschijnlijk noodgedwongen). Maar even van naam veranderen dat hield het werk spannend, dacht men en we hadden tesamen met de Duitse gedelegeerde een Provinciaal Commissaris. Pieter Albert Vincent, Baron Harinxma thoe Slooten was daar weer voor in. Alhoewel, een hele korte tijd.


Harry Linthorst Homan

We kwamen in wat rustiger vaarwater terecht en op 1 december 1945 trad aan Henri (Harry) Pieter Linthorst Homan als - en ja het is toch zo - Commissaris der Koningin ( de titel was weer terug). Mr. Harry Linthorst Homan werd geboren als zoon van de latere commissaris van de Koningin van Drenthe, Jan Tijmens Linthorst Homan en Jeannette Staal.

Ook de grootvader van vaderskant, Johannes Linthorst Homan, was commissaris van de Koningin van Drenthe. De grootvader van moederskant was Henri Staal, minister van Oorlog in het kabinet-De Meester. Linthorst Homan woonde in zijn jeugd op het familie landgoed Overcinge te Havelte. Hierna volgde hij te Assen het gymnasium, en studeerde van 1924 tot 1929 rechten aan de Rijksuniversiteit Leiden.

Van 1929 tot 1935 was hij advocaat, in een praktijk met zijn broer Hans Linthorst Homan. Hierna werd hij directie-secretaris bij Philips. Hij nam deel aan het verzet en dreigde in 1942 te worden gearresteerd. Na een vlucht via België, Frankrijk en Spanje arriveerde hij in 1943 in het Verenigd Koninkrijk. Linthorst Homan werd ambtenaar op het ministerie van Binnenlandse Zaken van de Nederlandse regering in ballingschap, en werd sous-chef van het Militair Gezag. In die functie moest hij zijn broer Hans in 1945 meedelen dat deze was gestaakt in zijn functie als commissaris van de Koningin van Groningen.

In het najaar van 1945 vroeg Louis Beel hem commissaris van de Koningin in Friesland te worden. Linthorst Homan weigerde, omdat hij vond dat hij daar als Drent niet op zijn plaats was. Toen er alsnog een klemmend beroep op hem werd gedaan, stemde hij toe, maar alleen als hij een proeftijd kreeg van twee jaar. Bij de Friezen kon hij echter niet stuk, en hij bleef uiteindelijk 25 jaar in functie. Harry Linthorst Homan huwde op 9 januari 1940 te Wassenaar René Henriëtte del Court van Krimpen. Hij overleed op 83-jarige leeftijd en ligt begraven in een familiegraf bij de Hervormde Kerk te Havelte. Op 1 juni 1970 hield Mr. Harry ermee op en droeg de verantwoordelijkheden over aan Hedzer Rijpstra die de periode 16 juni 1970 tot 16 juni 1982 vol maakte.