De Huizen van Oranje en Nassau

Friese Koningen Folcwada en Aldgillis
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland
Bronnenvermelding

 De Friese Linie van Nassau  

De Friese Geschiedenis

Deel I

In de daarop volgende jaren werd Dorestad nog enkele malen op een gruwelijk wijze leeg gehaald. Ondanks deze tragedie's leerden de Friezen veel van de Vikingen en de Noormannen. Hun kunstnijverheid stond op een hoog peil. Er waren heel goede goudsmeden onder hen en een saillant voorbeeld was, dat de afschuwelijke drakenkoppen die veelal van hout waren gemaakt ook in het goud de boegen der schepen sierden. De Noormannen waren uitmuntende scheepsbouwer's en het Friese volk heeft daar veel van opgestoken. Voorts zeer bekwame zeevaarders en die kennis konden de Friezen goed gebruiken. Ook de Denen kregen enige tijd vaste voet in het Noorzeegebied. Het gebied van het eens zo machtige Frankische Rijk viel met het 'Verdrag van Verdun' in 843 uiteen. Door een paar Deense Prinsen, met hulp van de zonen van Lodewijk de Vrome, werd daar dankbaar gebruik van gemaakt. De Deense Prins Rorik was in 840 beleend met Dorestad.

In de daarop volgende jaren werd Dorestad nog enkele malen op een gruwelijk wijze leeg gehaald. Ondanks deze tragedie's leerden de Friezen veel van de Vikingen en de Noormannen. Hun kunstnijverheid stond op een hoog peil. Er waren heel goede goudsmeden onder hen en een saillant voorbeeld was, dat de afschuwelijke drakenkoppen die veelal van hout waren gemaakt ook in het goud de boegen der schepen sierden. De Noormannen waren uitmuntende scheepsbouwer's en het Friese volk heeft daar veel van opgestoken. Voorts zeer bekwame zeevaarders en die kennis konden de Friezen goed gebruiken. Ook de Denen kregen enige tijd vaste voet in het Noorzeegebied. Het gebied van het eens zo machtige Frankische Rijk viel met het 'Verdrag van Verdun' in 843 uiteen. Door een paar Deense Prinsen, met hulp van de zonen van Lodewijk de Vrome, werd daar dankbaar gebruik van gemaakt. De Deense Prins Rorik was in 840 beleend met Dorestad.

Dat beviel hem heel goed en hij probeerde zijn macht in Friesland uit te breiden. Zijn opvolger, Godfried de Noorman, die zich had laten dopen en met een Karolingse Prinses was gehuwd probeerde - zonder zich iets aan de trekken van zijn leenheer - eigemachtig een groter gebied te onderwerpen. Dat was niet naar de smaak en de zin van Koning Karel de Dikke die in 885 over West-Francie heerste. Deze liet Godfried door sluipmoordenaars doden. Daarmee was de rust niet weer gekeerd in deze gebieden. Tot ver in het jaar 1000 hadden de Friezen te lijden van de invallen waarbij Stavoren in 991 ook maar even werd leeg geroofd. De Vikingen hadden bereikt wat zij wensten. Namelijk de vernietiging van het Frankische Rijk en haar macht. De Karolingse beschaving was ten onder en het Christendom had vaste grond onder de voeten gekregen in Friesland en de andere delen van het voormalige Frankenrijk.


Kerken en Kloosters

In de Middeleeuwen had Friesland veel te danken aan het werk van Kerken en de Kloosters. De monniken die deze gebouwen bewoonden, leerden de mensen veel en hadden daardoor een grote invloed. Vele kloosters werden gesticht in de contreien.

Het Amelander Benedictijenen klooster Foswerd (oudste van Friesland), Staverense Odulphus Klooster, Het klooster Klaarkamp - uit 1165 - bij Rinsumageest, Klooster Bloemkamp te Bolsward.

In 1163 werd het klooster Mariëngaarde te Hallum gesticht en het bijbehorende vrouwenklooster Bethlehem kwam bij Oudkerk tot stand.

Stichter van het klooster te Hallum was de geestelijke Frederik. Twaalf jaren lang was deze priester de abt van dat klooster en voor zijn edelmoedige daden richtte men in Hallum een standbeeld op.

Er zijn 70 tot 80 kloosters gesticht in het gebied dat Friesland heette. Maar na de Frankische overheersing heeft Friesland opnieuw vreemde heren gekend. De Brunonen, een Gravengeslacht uit Brunswijk, kreeg in de 11e eeuw de macht in handen. Over de manier waarop dat gebeurde tast men nog immer in het duister. Graaf Liudolf en zijn zonen Bruno en Egbert I hebben in die contreien hun sporen wel nagelaten. De heren lieten in Leeuwarden, Dokkum, Bolsward en Stavoren munten met hunbeeltenis slaan. Tot zelfs in Rusland waren deze munten te traceren. De laatste der Brunonen, Egbert II kwam in opstand tegen zijn leenheer, Keizer Hendrik IV van Duitsland. Deze ontnam hem dat leengoed en schonk het aan de Bisschop van Utrecht. In latere jaren kreeg hij het wel terug maar de Graven van Holland maakten er ook aanspraak op. In de strijd om het eigendom van Friesland, die daarna ontstond tussen Holland en het Bisdom Utrecht, greep de Duitse 'Keizer Frederik Barbarossa' in en dicteerde dat beiden het Gewest in eigendom zouden krijgen. Daarmee was het pleit beslecht. Opbrengst, zo vond hij, diende te worden verdeeld tussen beide partijen. De Graven van Holland hadden weinig respect voor de vrijheidlievende Friezen.

In de loop van decennia´s probeerden Hollandse legers West-Friesland, onderdeel van Friesland, te veroveren. De ene keer lukte dal wel en de andere keer weer niet. Het was gelijk een golfbeweging. Na de dood van Graaf Floris V van Holland begonnen de West-Friezen zich weer te roeren. Men hoopte de vrijheid terug te kunnen winnen. Helaas, liep dat plan op de klippen en moesten de Friezen hoge boetes betalen voor hun drang naar vrijheid. De aanvoerders van deze rellen werden verbannen. Maar toch kwamen er strubbelingen. In 1322 dreigde de heersende Graaf dat hij zijn Schout in Staveren desnoods met geweld aan zijn rechten zou helpen. Tijdens het bewind van Willem III bleef de oorlog uit. Echter, zijn opvolger Graaf Willem IV was wat minder beschroomd.


De Slag van Warns (1345) (vert. Liever dood dan slaaf!)

Hij was een machtig heer, die vele toernooien afreed in Europa en de meeste ook wist te winnen. Vocht tegen de Moren in Spanje en de heidenen in Pruisen en trok daarna naar Palestina om op het Heilige Graf te gaan bidden. Bij terugkomst was hij kennelijk zo gelauwerd, dat hij in 1345 tot een oorlog besloot tegen de Friezen. De Graaf rustte een grote vloot uit uit die richting Stavoren voer. Een herfststorm vertraagde de vaart aanzienlijk. Bij het Rode Klif ging een deel van het machtige leger aan wal. Van de Friezen was totaal niets te bespeuren. Het vissersdorpje Laaxum was verlaten en de Hollanders staken alle woningen daar in brand. De tocht werd vrolijk vervolgd in de richting van Warns. Nadat het ´machtige leger´ daar ook de woningen had verbrand, kwamen de Friezen te voorschijn.

Overal luidden de alarmklokken voor de strijd en de Hollandse ridders werden door fel vechtende Friese Edelen en boeren aangevallen. Met hellebaarden, pieken en zeisen, gingen zij de vijand te lijf. De ene Hollandse Edelman na de andere werd opgeruimd. Ook de drieste Graaf Willem IV behoorde tot de slachtoffers van dit geweld. Slechts een heel klein deel kon ontkomen naar de schepen. Duizenden Hollanders, Zeeuwen en Henegouwers, waaronder zeer veel vooraanstaande Edelen, lieten in deze meedogeloze strijd tegen de Friezen het leven. Het andere deel van het leger, onder leiding van de oom van de Graaf, Jean de Beaumont, had eerder voet op vaste wal gezet bij Stavoren en bezette de Abdij. Bij het horen van de verschrikkelijke tijding wat er bij Warns was gebeurd, raakte men in paniek. De oom wilde nog wel standhouden om de Friezen te verslaan maar de Edelen en de meeste van zijn ridders gingen er vandoor.


Graaf Willem IV sneuvelt bij Stavoren en Graaf Albrecht van Beieren

Temeer het duidelijk was dat deze felle strijders al op weg waren naar het vissersplaatsje Voordat de Hollanders hun schepen konden bereiken, waren de Friezen er al en werd de rest van het eens zo 'machtige leger' in de pan gehakt. Het gevecht van een Fries op tien Hollanders mondde uit in een zware nederlaag voor de Hollnders. Na 1345 werd Friesland een halve eeuw met rust gelaten. Holland had zelf problemen genoeg.

Margaretha, de vrouw van Keizer Lodewijk, kreeg - nota bene - met haar zoon (Willem V) knallende ruzie over het Graafschap Friesland. Daaruit ontstonden de Hoekse en Kabeljouwse twisten. Deze duurden tot het einde van de 15e eeuw. In 1358 werd Graaf Willem V van Holland krankzinnig en zijn broer Albrecht van Beieren volgde hem op. Die had niet zoveel tijd om de Friezen doelmatig te bestrijden.

Op hoogbejaarde leeftijd, kwam Albrecht tot de ontdekking dat er ook nog Friezen waren in dat Graafschap. Hij rustte een leger uit en trok ten strijde tegen dat volk. In het begin behaalde Albrecht wel overwinningen. Maar nadat de strijd zich verplaatste naar de kust, verloor hij keer op keer. De aanvoerder van de Friezen Juw Juwenga en duizend van zijn medestrijders verloren hierbij wel het leven. Maar zoon Willem ondernam toch in 1398 een tweede poging de Friezen te onderwerpen aan het gezag van de Hollandse Graven.

Met platboomvaartuigen en een heel wat kleiner leger ging hij van Enkhuizen naar Stavoren en wist deze stad te overmeesteren.

Pa Albrecht kwam zelf ook over en een deel van het Friese volk wilde hem wel erkennen. Hoofdelingen namen zelfs lenen van Graaf Albrecht van Beieren aan. Maar zodra het Hollandse leger weer terugreisde, verdween ook het Grafelijk bewind, met uitzondering van Stavoren. Albrecht van Beieren, ook wel Aalbrecht (München, 25 juli 1336 - 's-Gravenhage, 16 december 1404) was Graaf van Holland, Henegouwen en Zeeland en Hertog van Beieren-Straubing uit het Huis Wittelsbach. Hij ging de Nederlandse geschiedenis in door het ingrijpende privilege dat hij verleende aan het bestuur van de stad Amsterdam, waardoor de burgemeesters van de stad bijna 4 eeuwen lang een grote mate van onafhankelijkheid verkregen.

Ook heeft hij een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van Den Haag. Albrecht kwam aan de macht nadat zijn broer Graaf Willem V in 1358 op een feestavond krankzinnig werd en één van zijn vazallen doodstak. Volgens bronnen uit de tijd was Graaf Willem V al langer geestesziek. Omdat deze niet langer in staat was zijn gebieden te besturen werd Albrecht naar Holland geroepen. Albrecht nam als ruwaard de macht over en liet zijn broer opsluiten in het grafelijk kasteel van Le Quesnoy in Henegouwen (tegenwoordig in Frankrijk). Albrecht woonde voor een groot deel van zijn leven aan het hof in Den Haag, dat zich van een klein dorp ontwikkelde tot een echte hofstad(je)

Keurvost Albrecht I van Beieren

Omdat Leiden en Delft geen toestemming gaven, kreeg Den Haag geen stadsrechten, maar desondanks nam hij enkele maatregelen die ervoor zorgden dat Den Haag een stadskarakter kreeg. Zo gaf hij belastingvoordeel aan iedereen die zich in Den Haag vestigde: hierdoor steeg het aantal inwoners van het dorp. Ook benoemde hij een eigen bestuur en gezagshandhavers en kregen inwoners van Den Haag vrijstelling van tolheffingen. Verder liet Albrecht de Hofvijver, dat toen nog een duinmeertje was, rechthoekig maken.

Ook was hij verantwoordelijk voor het uitdiepen en het opknappen van het Spui, dat zich in zijn bewindsperiode ontwikkelde van een armoedige veengebiedje ten zuiden van Den Haag waar vissers en jagers woonden, tot één van de meest aanzienlijke grachten van Den Haag. Albrecht gaf ook toestemming tot de oprichting van een klooster. Het gebied dat hij hiervoor aanwees, zou zich ontwikkelen tot het Lange Voorhout, één van de meest voorname en belangrijke straten van Den Haag.

Het klooster bestaat niet meer, maar de bijbehorende Kloosterkerk is nog steeds in gebruik. Op 22 september 1392 werd zijn minnares Aleid van Poelgeest tijdens een wandeling bij de Gevangenpoort vermoord. Het motief is nooit onomstotelijk vastgesteld, maar verondersteld wordt wel dat Aleid van Poelgeest is vermoord door politieke tegenstanders (Hoeken). Als wraak liet Albrecht kastelen van edelen die partij hadden gekozen voor de Hoeken veroveren en afbreken.

Ook veroverde hij de stad Delft, die eveneens de Hoekse kant had gekozen. Hij liet de stadsmuur van Delft afbreken en gebruikte de stenen om de muren rond het Binnenhof in Den Haag te versterken. Ook liet hij duizend Delftse mannen blootvoets naar Den Haag lopen om daar vergiffenis voor de stad te vragen. Deze mannen werden gevolgd door 500 vrouwen die in hun mooiste jurk en met losse haren moesten smeken om het leven van de mannen. Albrecht trouwde op 28 juli 1353 met Margaretha van Brieg (1336 - 18 of 22 februari 1386), dochter van Graaf Lodewijk I van Silezië-Liegnitz en Agnes van Glogau en kreeg met haar zeven kinderen:

  1. Johanna van Beieren (1356 - 31 december 1386) (huwde in (1370?) 1376 met Koning Wenceslaus van Bohemen)
  2. Catharina (30 mei 1361 - Hattem, 19 november 1400), die in 1371 huwde met Eduard van Gelre (sneuvelde nog datzelfde jaar) en op 18 september 1379 huwde zij met Hertog Willem III van Gulik
  3. Margaretha van Beieren-Straubing (1363 - Dijon, 24 januari 1424) gehuwd in 1385 met Jan zonder Vrees, zoon van Filips de Stoute
  4. Willem (5 mei 1364 - 1417), gehuwd met Margaretha van Bourgondië, dochter van Filips de Stoute)
  5. Albrecht II van Beieren (1368 - 21 januari 1397)
  6. Johanna (München, 1373 - Wenen, 15 november 1410), gehuwd met Aartshertog Albrecht IV van Oostenrijk
  7. Jan zonder Genade (1374 - Den Haag 5 januari 1425)

Albrecht trouwde op 30 maart 1394 voor een tweede maal, met Margareta van Kleef (overleden 1411), dochter van Adolf III van der Mark, dit huwelijk bleef kinderloos. Albrecht overleed in 1404. Zijn lichaam werd begraven in de Hofkapel op het Binnenhof, die enkele eeuwen later bij een brand verloren ging. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Willem VI. De oorsprong van de voor Friesland zo heilloze twisten tussen de Schieringers en de Vetkopers, die in de 14e eeuw ontstonden en in de 15e eeuw zich aanmerkelijk uitbreidde, was gelegen in het kloosterwezen. Buiten de monniken die de Kloosters in stand hielden waren er ook dienende broeders. Eigenlijk gewoon burgers die een ondersteunende eenheid vormden voor de Katholieken. Het zal geen mens verwonderen dat deze situatie, de tucht in de Kloosterorden danig ondergroef. Wat de Paus bepaalde, maakte in die tijd in Friesland niet zoveel indruk. De man was ver en ver weg. Daardoor kon het aantal ondersteunenden de monniken ver overtreffen.

Daardoor onstonden er twisten tussen de Broeders der Cisterciënzers en de Norbertijnen, die het in stand houden van de Kloosters bepaald niet bevorderden. Daar kwam de strijd tussen Schier en Vet uit voort. De naam Schieringers is afgeleid van de schiere Monniken, de Cisterciënzers. Die van de Vetkopers was afkomstig van de Norbertijnen, die vetweiders waren. Deze strijd had duidelijk Friese kenmerken. Bij de ene ging het om de vrijheid en bij de ander om erkenning van het gezag van de Hollandse Graven. De strijd leidde tot haat, rouw en grote rampen. Stinzen en Kloosters werden belegerd, vernield en verbrand.


Stins van Datumadeel

Boerderijen werden overvallen, mensen gedood en dieren afgevoerd. Dit allemaal ter meerdere glorie van het ware woord, de waarheid! Zelfs Kloosteroversten en Abten trokken het harnas aan en vochten aan het hoofd van kleine legers van Monniken. Sluipmoord was aan de orde van de dag en vele Edelen, boeren en burgers vonden de dood. De Bourgondiërs hadden ernaar gestreefd hun macht in Henegouwen en Brabant te vestigen.

Filips de Goede kreeg het ook voor elkaar in Limburg en later ook in de Gewesten Holland, Zeeland en Luxemburg. De Bourgondische Hertogen hielden vast aan de oude rechten van Holland. Daardoor was het noodzakelijk dat de eenwording een feit zou worden. Karel de Stoute wilde perse in 1469 Friesland aanvallen. Kennelijk had geschiedenis hem niets geleerd. Op verzoek van Koning Eduard IV van Engeland kreeg de vloot die hiervoor was uitgerust een andere bestemming. De Koning had de vloot dringend nodig voor andere belangrijkere zaken.

Zo geschiedde het. In 1435 slaagde het stadsbestuur van Leeuwarden erin om Oldenhove en Hoek onder stedelijke jurisdictie te krijgen. Dat gebied was voorheen een onderdeel van de Grietenij Leeuwarderadeel. De ontstane situatie was moeilijk te accepteren voor de machthebbers van de Grietenij. Als klap in het gezicht van deze mensen,, maakte het stadsbestuur ook nog eens gebruik van haar bevoegdheid de regionale handel en nijverheid te monopoliseren en een hegemonie na te streven over de verre omtrek van de stad.

Er werden in 1482 en de jaren daarna telkens voor een periode van vier jaren overeenkomsten gesloten met het Vetkooperse Bolsward en de Schieringse steden Sneek, Sloten en Franeker. De opzet van die overeenkomsten was om elkaars handelsbelangen in Oostergo en Westergo te garanderen en veilig te stellen. Al rap ontstonden tegenstellingen die onaanvaardbaar bleken te zijn, waarbij de neiging tot hegonomie de belangrijkste oorzaak was, dat de overeenkomsten in 1486 niet meer werden verlengd. Naar aanleiding van een hoogoplopende ruzie over het verbod door de Leeuwarder rechter (Magistraat) tot het nuttigen van Haarlem's bier, besloten de Schieringers deze Vetkoopse stad een lesje te leren.

Met grof geweld veroverde een Schierings leger de stad en vermoordde op gruwelijke wijze de bekende en eerbiedwaardige olderman Pieter Sijbrands Auckama. Een aantal jaren leed Leeuwarden behoorlijk onder het Schieringse bewind. Toen Leeuwarden in 1487 in handen van de Schieringers raakte, riepen de Vetkopers de hulp in van Groningen. De Schieringer Juw Dekama, die later raadsheer in het Hof en Grietman van Baarderadeel zou worden, deed een dringend beroep op Hertog Albrecht van Saksen, Stadhouder-Generaal van Holland. Deze trok met een leger de Gewesten binnen en veroverde het geheel. Als tegenprestatie benoemde Maximiliaan, de Rooms-Duitse Keizer die het hier voor het zeggen had, Albrecht tot Potestaat. Het bieroproer luidde in zekere zin voor de Leeuwarders het einde van de Middeleeuwen in.

De oude Friese vetecultuur ging uiteindelijk ten onder om plaats te maken voor een meer geregeld bestuur. Dat was het einde van de veelgeroemde zwaar bevochten Friese vrijheid. Potestaat was volgens een onecht privilege van Karel de Grote (het zgn. Karelsprivilege) de titel van een legeraanvoerder voor Friesland. Volgens het privilege werd de potestaat gekozen door de "consuls" en had hij het recht mensen tot ridders te slaan. De potestaat is echter volstrekt vreemd aan de Friese verhoudingen. De titel duikt voor het eerst in het jaar 1470 op en wel aantoonbaar in samenhang met het vervalste privilege. Juw Dekama is de enige persoon waarvan zeker is dat hij tot potestaat van Friesland tussen Vlie en Lauwers gekozen is.

Hij werd op 3 januari 1494 in Sneek tot potestaat gekozen, maar alleen door de Schieringers erkend. In 1498 vroeg hij Albrecht III van Saksen het land te leiden, nadat hij geen controle meer kon uitoefenen over het door de twisten tussen Schieringers en Vetkopers verscheurde land. Albrecht kreeg hierbij de titel van "erfpotestaat". Na Albrechts overlijden ging de titel van potestaat over op diens zonen Hendrik en George, tot deze laatste in 1515 zijn rechten op Friesland aan Keizer Karel V afstond. De titel potestaat is waarschijnlijk afgeleid van het Italiaanse Podestà (Nederlands: Potestaat, Duits: Potestat, Engels: Potestate, alle afgeleid van het Latijnse potestas, dat macht betekent).

In de oude Friese geschiedschrijving is een hele reeks potestaten gecreëerd, hetgeen gebruikelijk was in die tijd. De eerste daarvan is de legendarische Friese vaandeldrager Magnus Forteman, de laatste bovengenoemde Juw Dekama. Hier tussenin bevindt zich een aantal personen, waarvan sommigen vermoedelijk legendarisch zijn, maar anderen echt bestaande personen met macht of invloed in Friesland - zonder dat duidelijk is of deze ook een formele titel hadden en of deze eventuele titel overeenkomt met de potestaattitel uit de 15e eeuw.