De Huizen van Oranje en Nassau

Orden en Onderscheidingen
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland
Bronvermelding

 Orden en Onderscheidingen  

Geschiedenis Militaire Willems Orde

Nederland bezat in 1815 geen eigen ridderorden. De Nederlandse grondwet bepaalde ook toen al dat ridderorden alleen bij wet mogen worden ingesteld, de organisatie en toekenning van de Militaire Willems-Orde is dan ook bij wet geregeld. Koning Willem I speelde met de gedachte om ook een eigen afdeling van de Orde van het Gulden Vlies of een Orde van het Bourgondisch Kruis in te stellen maar zag daar van af. De vuurslag van het Gulden Vlies en het Bourgondische Kruis, twee groene laurierstokken, kregen uiteindelijk een plek op het kruis van de Militaire Willems-Orde. Omdat de orde in een wet moest worden vastgelegd werden ontwerp en statuten niet door de koning maar door bureaucraten in de Raad van State, Hoge Raad van Adel en de ministeries vastgelegd. De bemoeienis van Koning Willem I ging niet verder dan de, aan hem gelaten, keuze voor de kleur van het lint en het metaal waarin de ridderkruisen zouden worden uitgevoerd. De Koning koos voor zilver.


Koning Willem I

De Militaire Willems-Orde lijkt vooral geïnspireerd te zijn door de, in die tijd modern georganiseerde, Oostenrijkse Maria Theresia Orde, De Franse Orde Merité Militaire en de Russische Orde van Sint George. Natuurlijk deed ook het napoleontisch Legioen van Eer zijn invloed gelden. De oudste orden waren steeds gemeenschappen van ridders en kenden vaak maar een enkele rang, moderne orden stonden voor meer, ook niet adellijke, mensen open en de nadruk lag meer op het erekruis en lint dat men mocht dragen.

Koning Willem I die behoefte had aan eretekens om daarmee dappere en verdienstelijke soldaten en burgers te onderscheiden stichtte twee orden; de Militaire Willems-Orde en de Orde van de Nederlandse Leeuw. De Militaire Willems-Orde kon vanaf het eerste begin aan militairen van alle rangen worden verleend. Aan de ridders en hun weduwen werd tevens een jaarlijkse soldij uitgekeerd.

De naam van de orde is niet ontleend aan de stichter, Koning Willem I, maar is door het lid van de Hoge Raad van Adel, Mr. R. Metelerkamp, voorgesteld om te herinneren aan Willem met de Korte Neus ook wel Willem met de Hoorn, de eerste Prins van Oranje. De herkomst van de ordespreuk “ Voor Moed, Beleid, Trouw” is onduidelijk. In het voorjaar van 1815 was de wet op de Militaire Willems-Orde door de Staten-Generaal aangenomen, door de Koning en zijn ministers getekend en op 30 april of 6 mei, dat is onduidelijk, in de Staatscourant gepubliceerd. Nu ontbraken alleen de ridders.

Merkwaardig genoeg is de eerste benoeming in de orde al op 4 mei 1814 op een onregelmatige wijze gedaan; een officier in Nederlandse dienst, de Prins van Saksen-Weimar vroeg de Koning of hij zijn Legioen van Eer mocht blijven dragen. De Koning schreef terug dat “Wij de door hem ontvangen decoratie door de Militaire Willems Order zullen remplaceren”. In de daaropvolgende jaren werd aan meerdere officieren die onder Napoleon hadden gediend desgevraagd verlof gegeven om hun Franse orden te verruilen voor een Willems-Orde. De eerste 1004 benoemingen gingen naar de officieren en soldaten die de teruggekeerde Keizer Napoleon Bonaparte I in juni 1815 bij Quatre-Bras en Waterloo definitief versloegen. De Prins van Oranje, die de bijnaam “De held van Waterloo” verwierf, staat officieel te boek als de eerste ridder in de Militaire Willems-Orde.

Augustin-Joseph Piton werd die dag als eerste burger in de Militaire Willems-Orde opgenomen omdat hij, een douanier, twintig Franse kanonnen in beslag wist te nemen. De Koning verleende ook aan een aantal generaals het recht om een vastgesteld aantal onderscheidingen in de Willems-orde te verlenen, de Koning bekrachtigde de toekenning dan achteraf. De eerste 6 Grootkruizen en 998 ridders in alle klassen van de Orde werden op 8 juli benoemd. De Grootkruizen waren:

  1. Willem, Prins van Oranje, de Nederlandse bevelhebber tijdens de Slag om Waterloo
  2. Frederik Willem Karel van Pruisen (1783-1851), Pruisisch generaal
  3. Arthur Wellesley Hertog van Wellington (1769-1852), Brits veldmaarschalk
  4. Gebhard Leberecht von Blücher (1741-1819) Pruisisch veldmaarschalk
  5. Friedrich Wilhelm Bülow von Dennewitz (1755-1816) Pruisisch generaal
  6. August Neidhardt von Gneisenau (1760-1831) Pruisisch veldmaarschalk

In 1816 bestreden Nederlandse en Britse marine gezamenlijk de Algerijnse piraten. De Britse vlootvoogd, Schout bij Nacht Burggraaf Torrington, kreeg een grootkruis en het recht om een commandeur en enige officieren en ridders in de Militaire Willems-Orde te verlenen. Er werden naar aanleiding van de actie in Algerije 38 Willemsorden verleend; 2 Grootkruizen, 6 officieren en 30 ridders. Tijdens de regering van koning Willem I kreeg de Militaire Willems-Orde het karakter van een algemene militaire onderscheiding. De oOrde werd royaal verleend en het oorspronkelijke doel, dat het om het om bijzondere verdienste 'in de strijd' moest gaan, werd uit het oog verloren. De Willems-orde werd bijvoorbeeld toegekend aan een militair die in vredestijd een kameraad uit een diepe put wist te redden.

De merkwaardigste benoeming was die van de Pruisische generaal-majoor Dumoulin vanwege zijn verdienste voor de houthakkerijen in Luxemburg. In de eerste jaren waren er misverstanden over de draagwijze van de Militaire Willems-Orde. In het geval van de commandant van de Lichte Dragonders, kolonel J.C.Reno die van zijn kameraden een ridderkruis der derde klasse met briljanten als geschenk had ontvangen gaf de Koning toestemming om dit kruis te dragen. In het geval van Emanuel Joseph de Alcantara, die zelf een " guirlande van brillanten" aan zijn ridderkruis had toegevoegd werd deze vergunning onthouden. Generaal de Kock, overwinnaar in de Java-oorlog (1825-1830), mocht ook geen met diamanten versierd Grootkruis aannemen zoals zijn officieren dat in gedachte hadden.

In de daaropvolgende jaren zijn er geen kruisen met edelstenen meer vervaardigd. De Javaoorlog bracht ook tientallen andere militairen een Willems-Orde. In de eerste jaren na 1815 werden, zo zien we op portretten, veel ridderkruisen met hun achterkant naar boven gedragen. Dat had twee redenen; de ridders wilden de "W" op het medaillon beter hebben willen laten uitkomen en zullen ontevreden zijn geweest over de kwaliteit van de op de voorzijde aangebrachte vuurslag. In latere kruisen was deze vuurslag wèl fraai uitgevoerd. Een in 1832 benoemde Commandeur in de Militaire Willems-Orde, de Russische admiraal Lodewijk Sigismund Vincent Gustaaf Rijksgraaf van Heyden draagt op een portret een Commandeurskruis op zijn borst waarvan het midden een medaillon met een "W" in plaats van de voorgeschreven vuurslag draagt. De veteranen van de slag bij de Doggersbank, in 1781, vroegen in de jaren 1840 ook om Willems-Orden. Salomon Dedel, die zijn vader daar als zesjarige vergezelde, werd daarom in 1841 ridder in de Militaire Willems-Orde.

Hij deelde deze eer met een aantal echte veteranen. Tijdens de Belgische opstand, in 1830, trok het Nederlandse leger in een Tiendaagse Veldtocht ten strijde om de opstand neer te slaan. Deze campagne en de heldhaftige verdediging van de citadel van Antwerpen leidden tot het toekennen van verscheidene Willems-orden waaronder een grootkruis voor de commandant David Hendrik Chassé. Ook Jan van Speijk, die met zijn schip liever de lucht in ging was op het moment van zijn dood al ridder. Onder de opeenvolgende, strenge kanseliers van de Militaire Willems-Orde werden criteria ontwikkeld die uitsloten dat de Orde nog voor verdiensten in vredestijd werd toegekend; de overste F.F.L.U. Last is op 2 december 1832 de laatste geweest die zonder aan een gevecht deel te hebben genomen in de orde werd opgenomen. Hij werkte in het destijds voor Europeanen levensgevaarlijke Guinea. De Koningen gingen nonchalant om met 'hun' Willems-Orde.

Koning Willem III verleende de onderscheiding zelfs aan Russische militairen die zich hadden onderscheiden bij het neerslaan van de Hongaarse opstand, een conflict waar Nederland part nog deel aan had. Op 13 september 1855 werden Napoleon III, Keizer van Frankrijk, en Tsaar Alexander van Rusland, die met elkaar in oorlog waren, beiden het Grootkruis in de Militaire Willems-Orde toegekend. Nederland was neutraal en de Koning wilde niemand voor het hoofd stoten. Koning Willem III wist dat de staatshoofden er op stonden dat zij in Nederland de hoogste onderscheiding ontvingen en dat was nu eenmaal het Grootkruis in de Militaire Willems-Orde. Ook de Koning van Denemarken en Keizer Frans Jozef I van Oostenrijk ontvingen een Grootkruis. De Duitse Keizer Wilhelm II, ijdel en erg op onderscheidingen gesteld, moest daarom ook een Grootkruis ontvangen.

Dat gebeurde in 1889 en hij was het laatste staatshoofd dat om zuiver protocollaire redenen een Willems-Orde kreeg. Dat de ministers moesten beslissen wie een onderscheiding kreeg drong slechts langzaam tot de Koningen der Nederlanden door. Het was en is sinds 1848 een zaak voor het kabinet. De nieuwe grondwet van 1848 had de Koning immers alle werkelijke macht ontnomen. Pas de Koningin-regentes Emma en haar opvolgers wisten zich, ook waar het ridderorden aanging, aan de nieuwe grondwettelijke verhoudingen te houden. Sinds de oprichting van de Orde zijn aan buitenlandse staatshoofden en Prinsen 63 Willemsorden verleend. Het gaat om 32 Grootkruizen, 24 Commandeurs en 7 Officieren. De laatst benoemde Grootkruizen waren Keizer Haile Selassie van Ethiopië en Koning George VI van het Verenigd Koninkrijk.


Slag bij Quatre Bras met Prins Willem van Oranje

Van 1815 tot 1930 is de MWO ongeveer 6000 maal toegekend:

Slag bij Quatre-Bras en Slag bij Waterloo: 1004

Tiendaagse Veldtocht en Antwerpen: 841
Indië: 3000
Atjehoorlog: 850
Diverse: 305

Sinds 10 mei 1940 is de MWO 194 maal toegekend:

10-15 mei 1940: 34
Indië 1942-1945: 38
Verzet in Nederland: 35
Nederland 1944-1945: 40
Politionele Acties 1946-1949: 26
Diverse, incl Korea: 21

Hiervan zijn 60 postuum toegekend, 38 aan buitenlanders en 17 aan burgers en 5 aan anderen.

In Nederlands-Indië was Nederland, dat in de 19e eeuw in Europa geen oorlogen voerde, gedurende de gehele 19e eeuw betrokken bij talloze schermutselingen, opstanden en veroveringsoorlogen. Jarenlang verzetten hoge ambtenaren in Den Haag zich tegen het verlenen van ridderkruisen aan inlanders. Zij moesten het met erepenningen en geschenken als kostbare krissen doen. Het verhaal van de emancipatie van de "indiaan" in de Nederlandse ridderorden staat beschreven onder Erepenning. De latere Shell-topman, ARP leider en premier Colijn werd vanwege zijn optreden bij het veroveren van de Kraton van Lombok ridder der 3e klasse in de Orde. Dat het Nederlandse optreden, ook dat van luitenant Colijn, aldaar soms neerkwam op het letterlijk neersabelen van vrouwen en kinderen drong in Nederland niet door. De koloniale troepen waren in Nederlandse ogen helden en velen werden, op Lombok en in Atjeh, geridderd.

Het Commandeurskruis werd na het behalen van de overwinning in de oorlog tegen Atjeh verleend aan de gouverneur-generaal Joannes Benedictus van Heutsz. In Nederlands-Indië was steeds een voorraad ridderkruisen voorhanden en het was daar, ver van het Nederlandse hof met het grillige koninklijk benoemingsbeleid, dat de Militaire Willems-Orde zich, met het Britse 'Victoria Cross' als voorbeeld, ontwikkelde tot een onderscheiding die alleen aan de meest heldhaftige soldaten kon worden verleend. Ook het dappere, maar kansloze, verzet van de Koninklijke Marine en het KNIL tegen de Japanse invallers leverde een aantal Willems-orden op.

De Nederlandse vlootvoogd in de Oost, Karel Doorman, werd postuum als officier in het register van de Militaire Willems-Orde bijgeschreven. Ook generaal S. H. Spoor, commandant tijdens de Politionele acties werd postuum tot commandeur in de Militaire Willems-Orde benoemd. In totaal werden voor de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië 3838 Willemsorden verleend. Het gaat om 3 grootkruisen, 27 commandeurs, 265 officieren en 3543 ridders. Een aantal van het verwierf ook een Eresabel en er waren honderden eervolle Vermeldingen die door het Kapittel werden geregistreerd. De eerste jaren van de 20e eeuw stonden voor Nederland in het teken van de oorlog tegen het onafhankelijke Sultanaat Atjeh. De betrokkenheid van Koningin Wilhelmina bij 'haar' ridders was groot en het verlenen van Willems-orden ging met veel festiviteiten gepaard.

De hervorming van de Wet op de Militaire Willems-Orde nam veel tijd in beslag. In 1895 vergaderden interdepartementale commissies vruchteloos over de nieuwe wetsbepalingen. In 1913 discussieerden Kapittel en Hoge Raad van Adel over de juiste vorm van het Bourgondische kruis in de kruisen van de Orde. Kapittel en Raad kwamen er niet uit. Wanneer in de Kamer vragen werden gesteld over de nooit verhoogde soldij of de ontoereikende regelingen werd in 1913, in 1919, in 1920 en ook later nog aangedrongen op een herziening van de wet. De verantwoordelijke ministers herinnerden de kamer er dan steeds weer aan dat 'men het voornemen had om de gehele wet te herzien' en dat men daarop niet vooruit kon lopen. In de 125 jaar tussen de stichting van de Orde en het vaststellen van de herziene wet in april 1940 moest de Militaire Willems-Orde het stellen met ontoereikende en onduidelijke wettelijke voorschriften en een onderbezet Kapittel. Het is aan de sociaaldemocraten (SDAP) in de kamers te danken dat men in 1920 de soldij van de ridders, belangrijk in een tijd zonder goede pensioenen of AOW, voor het eerst sinds 1856 verhoogde.

Aan de weduwen en wezen van de ridders werd pas in 1940 gedacht. Tot 1940 werden er 5992 heren in de Militaire Willems-Orde opgenomen. 47 grootkruisen, 82 commandeurs, 390 officieren en 5473 ridders. 3838 daarvan werden in Indië verworven. Op de valreep, 12 april 1940, keurden de kamers een nieuwe wet op de Militaire Willems-Orde goed. Koningin Wilhelmina tekende de al door de ministers contra gesigneerde wet op 30 april maar het lukte niet meer om de wet te publiceren. Het document raakte zoek en in Londen wist geen van de betrokkenen meer of zij de wet nu wel of niet hadden getekend. In Nederland had het niet publiceren van de wet tot gevolg dat de weduwen en wezen van de ridders het toegedachte inkomen niet kregen uitbetaald. Minister Dijxhoorn (minister van Oorlog) en koningin Wilhelmina kwamen op 10 mei in brieven overeen dat er, nu de Duitsers Nederland waren binnengevallen, snel en zonder lange procedures Willems-Orden zouden worden verleend.

Dat kon want het Kapittel had in april en mei in allerijl 284 kruisen laten maken of restaureren. Dit grote aantal, de betrokken ambtenaren hebben zelfs aan 1000 nieuwe kruisen gedacht, was gebaseerd op het aantal Willemsorden dat in 1815 na de slag bij Waterloo werd verleend. Het in Nederland achtergebleven Kapittel van de Militaire Willems-Orde heeft in 1940 enige tijd overwogen om militairen die zich bij de strijd tegen de Duitsers onderscheiden hadden te decoreren. Generaal Winkelman, de bevelhebber van de verslagen Nederlandse troepen onderscheidde op 18 mei 1940 de Koninklijke Luchtmacht met de Militaire Willems-Orde. Deze benoeming is nooit door de regering bekrachtigd, of zoals de technische term luidt: gehomologeerd, maar is juridisch onomstreden. Generaal Winkelman en, nadat deze naar Duitsland was gevoerd, generaal-majoor N. G. Carstens stuurden met medeweten van de Duitse bezetter 27 condoleancebrieven aan de families van gesneuvelde militairen met de mededeling dat 'zij voorgedragen zouden worden voor de Militaire Willems-Orde'. Tot het verlenen van Willems-Orden kwam het niet.

In 1940 was besloten dat ook burgers voor een Willems-Orde in aanmerking kwamen, dat was altijd al zo geweest maar het werd nu wederom vastgelegd. Dit was achteraf van groot belang voor het decoreren van verzetsstrijders. De regering in Londen decoreerde al in juni 1940 kapitein Posthumus van de coaster Omlandia met een Militaire Willems-Orde. De regering in ballingschap stelde geen eigen kapittel in, dat vergaderde jarenlang vruchteloos in het gebouw van het Kabinet van de Koningin in Den Haag. In Londen zag men al snel in dat de Militaire Willems-Orde alleen niet voldeed wanneer men dappere soldaten wilde eren. Men stelde daarom nieuwe onderscheidingen in, zoals het Verzetskruis, de Bronzen Leeuw, het Bronzen Kruis en andere. Uit de aantallen verleende onderscheidingen kan men opmaken hoe exclusief een benoeming in de Willems-Orde bleef.


Koningin Wilhelmina en Koningin Juliana.

De Koninginnen Wilhelmina en Juliana verleenden na mei 1940:

Een kapittel van oud Indiëganger's, echte houwdegens, bestuurde in 1945 de Militaire Willems-Orde. Zij hadden onvoldoende waardering voor verzetswerk, hadden zij zelf hun Willems-orde immers niet met de sabel in de hand, oog in oog met de vijand, gewonnen? De eerste voordrachten van na de oorlog, het ging daarbij verzetsstrijders als Lt. L.A.R.J. van Hamel, generaal-majoor H. Koot en kolonel Jhr. P.J.Six, aanvoerders van het verzet tegen de nazi’s, werden in eerste instantie zonder veel omhaal afgewezen. De leden van het Kapittel wezen de regering op de mogelijkheid om, postuum of anderszins, een Verzetskruis te verlenen.

De Orde had in de Tweede Wereldoorlog aan glans gewonnen en de Regering verleende ook twee Grootkruisen om de staatshoofden, en op deze wijze ook de strijdkrachten, van twee bondgenoten te eren. In 1961 werd ook de Keizer van Ethiopië met een Grootkruis vereerd. In 1946 benoemde Koningin Wilhelmina haar schoonzoon Z.K.H. Prins Bernhard der Nederlanden tot ridder de tweede klasse of commandeur in de Militaire Willems-Orde. Zij volgde daarmee de traditie dat de commandant van een legerkorps, in zijn geval de Binnenlandse Strijdkrachten, deze onderscheiding na een behaalde overwinning ontvangt. Koningin Wilhelmina bezat zelf geen Nederlandse onderscheidingen. Zij was Grootmeesteres van de Orden en droeg uit dien hoofde de Grootkruizen. Na haar troonsbestijging benoemde Koningin Juliana haar afgetreden moeder daarom tot Grootkruis in de Militaire Willems-Orde. Prinses Wilhelmina maakte nu deel uit van de orde waarmee zij zich steeds zo verbonden had gevoeld.

Naar aanleiding van de Koreaanse Oorlog werd de Militaire Willems-Orde tweemaal verleend. Kapitein J. Anemaet, die zich in Korea onderscheidde, is een van de de laatst benoemde ridders in de Militaire Willems-Orde (1951); hierna kwamen in ieder geval nog J.H. C. Ulrici, benoemd in 1953, maar voor daden in de Tweede Wereldoorlog, en in 1955 T. E. Spier voor daden in Indonesië. In 1952 besloot het kabinet om geen Willems-Orde meer toe te kennen. Op de binnengekomen voordrachten was een beslissing genomen en de boeken werden gesloten. Deze beslissing betekende dat een aantal dappere soldaten niet meer werd gedecoreerd met een onderscheiding die hen wel toekwam. Hierbij valt te denken aan de mariniers die de bruggen van Rotterdam in mei 1940 verdedigden en aan de Poolse bevrijders van Nederland die om politieke redenen niet waren gedecoreerd.

De Nederlandse verzetsstrijders waren vaak erg bescheiden of om politieke redenen wars van onderscheidingen. Dat het verlenen van een onderscheiding ook therapeutische uitwerking heeft werd in het Nederland van de naoorlogse wederopbouw niet onder ogen gezien. Het verlenen van een decoratie, zeker wanneer het een Willems-Orde betreft, heeft veel nabestaanden enigszins getroost. In 1948 droeg Koningin Juliana bij haar inhuldiging de na de oorlog vervaardigde ster en het Grootkruis van de Militaire Willems-Orde. De eerder pacifistisch ingestelde Koningin droeg haar Militaire Willems-Orde tijdens haar regering niet vaak. In 1965 werd het 150-jarig bestaan gevierd met een parade en een bijzondere postzegel. Tijdens haar inhuldiging droeg ook Koningin Beatrix de versierselen van de Grootmeester van de Orde; het lint en de ster. Erik Hazelhoff, ridder in deze Orde was bij die plechtigheid, Koning der Wapenen.

Grootkruisen in de Militaire Willems Orde van na 1945 waren:

  1. Koningin Wilhelmina
  2. Koning George VI van het Verenigd Koninkrijk
  3. Keizer Haile Selassie van Ethiopië in 1961
  4. President Franklin Delano Roosevelt van de Verenigde Staten


(l), Koningin Wilhelmina, (2e) Koning George UK, (3e)Keizer Haile Selassie en (r) Franklin D. Roosevelt

In zijn memoires schreef Joseph Luns, oud-minister van Buitenlandse Zaken, dat de ambassadeur van Peru in 1960 eiste dat de Peruviaanse president Prado, "zoals bij staatshoofden gebruikelijk", het grootkruis van Nederlands hoogste ridderorde, de Militaire Willems-Orde, zou krijgen. Luns’ verweer dat dit alleen was weggelegd voor een staatshoofd dat Nederland in een oorlog had bijgestaan stuitte op dovemansoren. Had Peru niet op 12 februari 1945 Hitler de oorlog verklaard? Toch week het kabinet niet voor de druk. Prado moest zich, net als andere bezoekende staatshoofden met een Orde van de Nederlandse Leeuw tevreden stellen. Naar aanleiding van de Koreaanse Oorlog werd de Militaire Willems-Orde tweemaal verleend. Kapitein J. Anemaet, die zich in Korea onderscheidde, is een van de de laatst benoemde ridders in de Militaire Willems-Orde (1951); hierna kwamen in ieder geval nog J.H. C. Ulrici, benoemd in 1953, maar voor daden in de Tweede Wereldoorlog, en in 1955 T. E. Spier voor daden in Indonesië.

In 1952 besloot het kabinet om geen Willems-Orde meer toe te kennen. Op de binnengekomen voordrachten was een beslissing genomen en de boeken werden gesloten. Deze beslissing betekende dat een aantal dappere soldaten niet meer werd gedecoreerd met een onderscheiding die hen wel toekwam. Hierbij valt te denken aan de mariniers die de bruggen van Rotterdam in mei 1940 verdedigden en aan de Poolse bevrijders van Nederland die om politieke redenen niet waren gedecoreerd. De Nederlandse verzetsstrijders waren vaak erg bescheiden of om politieke edenen wars van onderscheidingen. Dat het verlenen van een onderscheiding ook therapeutische uitwerking heeft werd in het Nederland van de naoorlogse wederopbouw niet onder ogen gezien. Het verlenen van een decoratie, zeker wanneer het een Willems-Orde betreft, heeft veel nabestaanden enigszins getroost. De overige ridders zijn nu zo hoogbejaard dat zij geen zitting meer hebben in het kapittel van de Orde (de maximumleeftijd voor lidmaatschap van het kapittel is 75 jaar).

Door de deelname van Nederland aan vredesoperaties en interventies als in Irak en Afghanistan is, zoals gebleken, het niet uitgesloten dat er nog meer ridders worden benoemd. Of het koninkrijk daarbij in oorlog is of niet is van ondergeschikt belang. De Militaire Willems-Orde wordt immers 'in de strijd' verworven. Vanwege de zeldzaamheid waarmee de Militaire Willems-Orde wordt toegekend zijn weinigen persoonlijk drager van deze Orde en slechts een aantal nog in leven. Zo waren in 1990 nog drieënzestig en in 1999 nog vijfentwintig dragers van de Militaire Willems-Orde in leven. Hiervan was Prins Bernhard Ridder tweede klasse en de overigen Ridders vierde klasse. Dit aantal neemt snel af, zo waren er in 2014 nog maar tien ridders in leven.

Hieronder hun namen, met tussen haakjes de datum wanneer zij tot de Orde zijn toegelaten:

  • F.J.W. den Ouden (12 februari 1942)
  • E.S. Fulmer (17 oktober 1946) Amerikaan.
  • A. Hoeben (28 mei 1947)
  • C.P. van den Hoek (30 augustus 1948)
  • H.G. de Jonge (30 augustus 1948)
  • mr. P.L. baron d’Aulnis de Bourouill (7 januari 1950)
  • Mw. B.J. Mulder-Gemmeke (8 juli 1950)
  • G..N. Hakkenberg (6 maart 1951)
  • M.J. Kroon (29 mei 2009)
  • G. Tuinman (4 december 2014)

De wet voorzag in het toekennen van 'het teken van de Militaire Willems-Orde' aan militaire korpsen. In de praktijk gaat het om schepen, regimenten en krijgsmachtonderdelen. Daarvan werd spaarzaam gebruikgemaakt. Omdat de wet niet vaststelt hoe groot dat Kruis moest zijn, werd in de 19e eeuw gebruik gemaakt van een Commandeurskruis dat aan een lint in de kleuren van de Orde, een zogenaamde cravatte, aan de stok van het vaandel wordt gebonden. Het Commandeurskruis is groter en dus beter zichtbaar. Sinds de wetswijziging van 1940 gaat het steeds om een ridderkruis der vierde klasse.

Er zijn uitvoerige instructies voor het dragen van de onderscheiding. Deze dient alleen te worden gedragen op formele en feestelijke kleding. Na het overlijden van de gedecoreerde dient het onderscheidingsteken, dat bij de uitreiking werd opgespeld of omgehangen, te worden teruggestuurd naar de Kanselarij der Nederlandse Orden. Wel kan het onderscheidingsteken tegen betaling van een waarborgsom voor onbepaalde tijd in bruikleen worden behouden door de erfgenamen. Dit geldt overigens alleen voor de Orde van de Nederlandse Leeuw en Orde van Oranje-Nassau. De huisorden moeten na overlijden geretourneerd worden aan de Kanselarij van de Huisorde. Overige onderscheidingen mogen behouden worden door de nabestaanden c.q. erfgenamen van de gedecoreerden.