De Huizen van Oranje en Nassau

Inhuldiging Koning Willem I
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland
Bronvermelding

Vorstinnen van Oranje en Nassau

Prinses Marianne der Nederlanden

Marianne Wilhelmina Frederica Louisa Charlotte (Berlijn, 9 mei 1810 - Schloss Reinhartshausen, Erbach im Rheingau, 29 mei 1883), Prinses der Nederlanden, Prinses van Pruisen, Prinses van Oranje-Nassau, werd geboren als een van de kinderen van Koning Willem I der Nederlanden en Prinses Wilhelmina van Pruisen. Haar roepnaam werd Marianne.Wilhelmina Frederika Marianne, was de enig levende dochter van Willem I Frederik, erfelijk soeverein Vorst der Verenigde Nederlanden (1813-1815), Koning der Nederlanden (1815-1840), Prins van Oranje Nassau, Hertog en Groothertog van Luxemburg, Vorst van Fulda en Graaf van Corvey, Weingarten en Dortmund (1802-1806), Hertog van Limburg (1839-1840). (* 24-08-1772 - + 12-12-1843) en Frederika Louise Wilhelmina Hohenzollern, Prinses van Pruisen (* 18-11-1774, + 12-10-1837), dochter van Friedrich von Hohenzollern, Koning van Pruisen en Friederike Louise von Hessen-Darmstadt.


Jeugdige Prinses Marianne der Nederlanden

In 1828 verloofde Marianne zich met Gustaaf van Holstein-Gottorp, de zoon van de Zweedse ex-koning Gustaaf IV Adolf, maar onder politieke druk moest zij deze verloving verbreken. Een nieuwe verbintenis met Pruisen werd nuttiger geacht en dus trouwde ze in 1830 met haar neef Albert van Pruisen, de jongere broer van de latere Keizer Wilhelm I. De Prinses trouwde op 14-09-1830 met (scheiding 28-3 / 31-8 1849) Friedrich Heinrich Albert Hohenzollern von Pruisen (* 04-10-1809 - + 14-10-1872), zoon van Frederik Willem III, Koning van Pruisen en Louise Augusta Wilhelmina Amalia van Meckelenburg Strelitz. In 1849 kreeg zij een zoon Johan Willem (* 1849 - + 1861), de vader was haar minnaar Johannes van Rossum. Gustaaf van Holstein-Gottorp of Gustaaf van Wasa (Stockholm, 9 november 1799 – Pillnitz, 4 augustus 1877) was Kroonprins van Zweden van 1799 tot 1809. Hij was een zoon van Koning Gustaaf IV Adolf en Frederika van Baden. In 1809 werd zijn vader afgezet en de familie vluchtte naar Wenen. Gustaaf ontving de titel Graaf van Itterburg en diende in het Oostenrijkse leger.

In 1829 beleende Keizer Frans I van Oostenrijk hem met de titel Prins van Wasa. In 1828 verloofde Gustaaf zich met Prinses Marianne der Nederlanden. Hij werd als erg geschikte kandidaat geacht vanwege zijn voorname, protestantse afkomst en zijn vermogen (zo’n 20 miljoen gulden). De voorbereidingen waren in volle gang, toen onder zware politieke druk het huwelijk werd afgeblazen. Vooral Koning Karel XIV van Zweden was woedend over de plannen. Ondertussen deden geruchten de ronde dat Gustaaf een affaire had met Aartshertogin Sophie van Beieren. Hij zou zelfs de vader zijn van haar twee oudste zonen Frans Jozef en Ferdinand Maximiliaan. Dit werd echter nooit bewezen en het bleef bij geruchten. Uiteindelijk huwde hij op 9 november 1830 te Karlsruhe met Prinses Louise van Baden. Het was geen gelukkig huwelijk en het paar scheidde in 1844.

Ze kregen twee kinderen:

1.) Lodewijk (Wenen, 3 maart – 7 maart 1832)
2.) Carola (1833 – 1907) trouwde met (1853) Prins Albert van Saksen (1828 – 1902), later Koning van Saksen.

Gustaaf stierf in 1877. Zijn stoffelijk overschot werd in 1884 overgebracht naar Stockholm, waar hij bijgezet werd naast zijn vader.


(l) Kroonprins Gustaaf van Holstein-Gottorp,(m) Dochters Charlotte en Alexandrine en (r) haar echtgenoot Albert van Pruissen

Frederik Hendrik Albert (of Albrecht) (Koningsbergen, 4 oktober 1809 - Berlijn, 14 oktober 1872), Prins van Pruisen, was een Pruisisch militair, in Nederland vooral bekend als echtgenoot van Prinses Marianne der Nederlanden. Hij was het tiende en jongste kind van Frederik Willem III van Pruisen en Louise van Mecklenburg-Strelitz, dochter van Karel II van Mecklenburg-Strelitz, en dus een jongere broer van Frederik Willem IV en Wilhelm I. Hij nam in 1819 als luitenant dienst in het Pruisische leger, werd in 1852 generaal der cavalerie, een legeronderdeel dat zijn bijzondere interesse had, en in 1865 inspecteur-generaal. Hij voerde in de Pruisisch-Oostenrijkse Oorlog het bevel over een cavaleriekorps en nam deel aan de veldslagen bij Münchengrätz, Gitschin en Königgrätz. In de Frans-Duitse Oorlog voerde hij het commando over de vierde cavaleriedivisie van het derde leger en trok daarmee van Wissembourg via Wœrth en Sedan naar Parijs.

Daar kreeg hij de opdracht ter observatie van het Loireleger naar Orléans op te rukken en nam aldaar met succes deel aan de krijgsverrichtingen onder generaal Von der Tann, Frederik Frans II van Mecklenburg-Schwerin en Prins Frederik Karel. Na het eind van de oorlog werd hij tot kolonel-generaal benoemd. In de balzaal van Paleis Noordeinde werd zowel het burgerlijk als het kerkelijk huwelijk voltrokken. Een paar weken na de feestelijkheden vertrok het jonge paar naar Berlijn. Marianne moest erg haar best doen om in een omgeving die zij als "Pruisisch militaristisch" typeerde, te wennen. In juni 1831 beviel ze van een dochter, Charlotte. Het jaar erna kreeg ze een zoontje, dat meteen na de geboorte stierf. Vijf jaar later kwam zoon Albert ter wereld. In 1840 volgde een dochtertje, Elisabeth, dat enkele weken na de geboorte overleed. Tenslotte zag twee jaar later Alexandrine het levenslicht

Uit het huwelijk met Albrecht kwamen - zoals boven reeds gememoreerd - vijf kinderen, van wie er twee jong stierven:

Charlotte (1831-1855), gehuwd met George II van Saksen-Meiningen
Naamloze zoon (1832)
Albert (1837-1906), gehuwd met Maria van Saksen-Altenburg
Elisabeth (* 27 augustus 1840 - + 9 oktober 1840)
Alexandrine (1844-1906), gehuwd met Willem van Mecklenburg


Prinz Albert Palais

Het huwelijk tussen Marianne en Albert was ronduit slecht. Twisten liepen hoog op en ruzie's waren gemeen goed geworden ten Koninklijke Huize. Inmiddels had het huwelijk al veel spanningen doorgemaakt, omdat Albert het met de huwelijkstrouw van meet af aan niet zo nauw nam en Marianne niet van plan was dat te accepteren. Na iedere verzoening volgde onvermijdelijk een volgende onenigheid en toen Albert een verhouding begon met Marianne's hofdame, besloot Marianne naar Italië te gaan om er tot rust te komen en zich te bezinnen op een echtscheiding.

Frederik Willem IV erkende de scheiding in 1853, toen Albert een morganatisch huwelijk wilde aangaan met Rosalie von Rauch, dochter van de minister van Oorlog Gustav von Rauch, die daarna tot Gravin von Hohenau werd verheven dat hem de toegang tot Pruisen was ontzegd, vestigde hij zich in Slot Albrechtsberg bij Dresden (hoofdstad van het Koninkrijk Saksen), dat hij Adolf Lohse tussen 1850 en 1854 had laten bouwen. Ook nadat hij zich in 1856 weer in Berlijn mocht vertonen, bleef hij daar met zijn tweede gezin wonen.

Zijn Berlijnse residentie in de Wilhelmstraße, het Prinz-Albrecht-Palais, liet hij in 1860 eveneens door Lohse verbouwen, nadat Karl Friedrich Schinkel het in zijn opdracht al eerder wezenlijk had veranderd. Hij stierf aldaar in de herfst van 1872. In Italië ontving Prinses Marianne het overlijdensbericht van haar vader. Op 12 december 1843 liet hij plotseling het leven terwijl hij een brief aan Marianne schreef. Het vermogen en de bezittingen die zij van haar vader erfde, maakten haar tot een schatrijke vrouw, financieel volkomen onafhankelijk voor de rest van haar leven. Voor een officiële scheiding gaf de staat haar geen toestemming, maar Marianne zag geen weg terug.

Ze had een villa aan het Comomeer in Italië, maar besloot Voorburg als woonplaats te kiezen. Ze kocht er in 1848 de buitenplaats Rusthof aan de Vliet.Een lakei/koetsier van Willem II, Johannes van Rossum, kwam bij haar in dienst. Hij werd bevorderd tot haar secretaris en bibliothecaris en fungeerde tevens als haar raadsman. Met deze (gehuwde) man kreeg Marianne een verhouding en in 1849 verwachtte ze een kind van hem. Koning Willem II en haar echtgenoot Prins Albert van Pruisen wilden dan de echtscheiding wel officieel vastleggen. Prins Albert zag zich nu als de beledigde partij!


(l) Charlotte van Pruissen, (m) Johannes van Reinharthausen en (r)Johannes van Rossum

Ondanks het plotselinge overlijden van Willem II sprak de rechter twee weken nadien de officiële scheiding uit, waarbij de kinderen aan hun vader werden toegewezen. Marianne werd verbannen. Ze mocht het Pruisische grondgebied niet betreden en zich niet meer bemoeien met de drie kinderen. Aan deze maatregel hield men streng de hand. Als Albert junior jaren later in het huwelijk treedt en Charlotte belijdenis van haar geloof aflegt, mocht Marianne er onder geen beding bij aanwezig zijn. Wel kon ze haar kinderen op andere plaatsen regelmatig ontmoeten: in villa Carlotta aan het Comomeer brachten ze veel goede dagen door en ook in haar Silezische slot konden ze terecht. In 1845 verliet Marianne haar an en Berlijn om zich in Voorburg te vestigen. Hier leefde ze openlijk samen met haar koetsier, van wie ze in 1849, even na haar officiële scheiding van Albert, een zoon kreeg:


Geboortehuis van Marianne, Kasteel Kamieniec

Prinses Marianne was ook een componiste. Zij componeerde in 1836 een Parademars. Dit is een typische cavalerie-mars. In Pruisen bestond er een verzameling van marsen voor het leger, de Preußische Armeemarsch-Sammlung. Deze bestond uit drie onderdelen. Het 1e deel bestond uit langzame marsen voor de Infanterie en presenteermarsen voor de voettroepen, het 2e deel uit Geschwindmärsche für die Infanterie en de parademarsen voor de voettroepen. In het 3e deel waren de marsen van de cavalerie opgenomen. Omdat de mars die Prinses Marianne had gecomponeerd, een cavalerie-mars is, behoorde hij eigenlijk tot het 3e deel, maar hij werd als Armeemarsch I, 21 (kort: AM I, 21) in het 1e deel ondergebracht. Ook haar dochter Charlotte van Pruisen (1831-1855) en haar zoon, de Pruisische veldmaarschalk Albert van Pruisen (1837-1906), alsmede haar kleindochter Prinses Maria Elisabeth van Saksen-Meiningen (1853-1923) hebben verschillende bijdragen aan deze verzameling geleverd en marsen gecomponeerd.


(l) Marianne, Prinses der Nederlanden, (m) Slot Reinhartshausen en (r) Marianne rond 1850

Marsmuziek van het Duitse leger

Het Duitse leger kent verschillende, op elkaar voortbouwende catalogi van militaire marsmuziek.

De oorspronkelijke verzameling (de zgn Armeemarschsammlung) was de -oorspronkelijk Pruisische - catalogus van militaire marsmuziek, die in 1817 per decreet werd ingesteld door de Pruisische Koning Frederik Willem III op 10 februari 1817 . Frederik Willem III, gaf, als liefhebber van militaire muziek de volgende motivering:

* ... zo is het mijn wil, dat bij alle feestelijke plechtigheden, grote parades en revues, en bijzonder als ik zelf deze plechtigheden op zoek, geen andere marsen worden gespeeld.

Sindsdien kende men in Pruisen bij de militaire marsen het onderscheid in, langzame marsen, gewone (of parade)marsen en (vanaf 1824) Cavaleriemarsen. De verzameling kon worden uitgebreid en er werd dan door genummerd. Het bleef alleen aan de De Pruisische Koning voorbehouden, voor de opname in deze verzameling een besluit te nemen.

Deze verzameling bestaat uit:

Onder sommige nummers komen meerdere marsen voor. Elke mars heeft een eigen nummer bestaand uit een Romeins cijfer wat verwijst er naar, gevolgd door een Arabisch cijfer. Een zelfde mars kan in meerdere Sammlungen voorkomen. De Heeresmarschsammlung is een aanvullende verzameling van marsen door de militaire musicus Hermann Schmidt. Deze Heeresmarschsammlung is een aanvulling op de Armeemarschsammlung '; de aanvullingen eindigen in 1945.

Deze kent 4 delen (Sammlung):

Sammlung I: Präsentiermärsche für Fußtruppen (8 Märsche)
Sammlung II: Parademärsche für Fußtruppen (38 Märsche)
Sammlung III: Kavalleriemärsche im Schritt (langsames Tempo) (17 Märsche)
Sammlung IIIB: Kavalleriemärsche im Galopp (schnelles Tempo) (83 Märsche)

Dezelfde mars kan voorkomen in de Armee- en Heeressammlung; bijv:

Van beide boven genoemde historisch belangrijke verzameling marsen is een groot deel verloren gegaan met name door de vernietiging van het Pruisische Staatsarchief in 1945. Delen waren verdwenen, fragmentarisch aanwezig, of men wist niet wat de titel of wie de componist was. Mogelijk komt ooit nog wat uit de Russische archieven tevoorschijn. Ook was er sprake van een privé-initiatief om deze marsen te completeren. Maar daar is niets van terecht gekomen.

Sammlung Deutsche Armeemärsche is door de militaire musicus Wilhelm Stephan aangelegd ten behoeve van de Bundeswehr.

In deze verzameling vindt men weer een groot gedeelte van de eerdere verzamelingen ten behoeve van de toenmalige in Duitsland functionerende legers terug.

Band I (AM I) - Präsentiermärsche für Fußtruppen (19 Märsche)
Band I (AM I) - Langsame Märsche (11 Märsche)
Band I (AM I) - Präsentiermärsche und Parademärsche im Schritt für berittene Truppen (17 Märsche)
Band I (AM I) - Zapfenstreiche (4 Chorale) Band I (AM I) - Anhang (2 Märsche)
Band II (AM II) - Parademärsche für Fußtruppen (64 Märsche)
Band III (AM III) - Parademärsche im Trabe und im Galopp (35 Märsche)

Een paar jaar later breidde ze opnieuw haar bezit uit met het slot Reinhartshausen in Duitsland. Dit landhuis, gelegen aan de Rijn bij Erbach, moest een rustig thuis worden voor het 'gezin'. De jonge Johannes diende goed te worden opgevoed en kreeg een gouverneur, die inwonend werd. Op eerste Kerstdag 1861 overleed de jongeman op 12-jarige leeftijd aan roodvonk. Prinses Marianne heeft in de tijd dat zij in Duitsland woonde, in de buurt van Wroclaw (Breslau), veel voor de streek betekend. Zij heeft veel geïnvesteerd in de aanleg van wegen en de (glas)industrie. In Stronie Slaskie (Seitenberg) staat nu nog de Violetta glasfabriek, waarvan zij de oprichting mogelijk heeft gemaakt.

In Ladek Zdrój (Bad Landeck) vindt men nog een monumentje ter herinnering aan haar inbreng in de aanleg van een belangrijke ontsluitingsweg in het gebied. Helaas is de tekst daarop ten tijde van de Russische overheersing weggeslepen. Vanaf augustus 2006 zijn pogingen ondernomen om tot herstel van de plaquette te komen. In de later jaren van haar leven verbleef de Prinses in 1855 het door haar aangekochte Landgoed Reinhartshausen dat vlakbij de Rijn ligt bij het plaatsje Erbach. Daar deed de toch wel wat eigenzinnige dochter van Koning Willem I gewoon waar zij zin in had en liet zich door geeneen de wet voorschrijven.


(l) Marianne op latere leeftijd en (r) moeder Marianne, Prinses Wilhelmina van Pruissen.

Kortom, zij ging simpelweg haar gang. Ook daar verrichtte Marianne veel goed werk onder de lokale bevolking. Haar sociale bewogenheid en betrokkenheid werd geroemd.

Prinses Marianne werd in 1883, ten grave gedragen op het kerkhof van het Duitse Reinhartshausen in de Rheingau in het graf van haar minnaar Johannes van Rossum.

Uit eindelijk - ondanks alle tegenwerking - tesamen voor altijd. Helaas staat de naam van haar voormalige koetsier NIET op de grafstenen vermeld. In die tijd was dit niet passend.

De stad Erbach kent een lange historie. Op 23 augustus van het jaar 1332 verleende Ludwig, Keizer van Beieren aan de Erbach stadsrechten.

In de loop van de navolgende jaren veranderde de naam van de stad in Eldeville, toen naar Eltfelt en tegenwoordig heet het Eltville am Rhein.

In de ook in 1861 door de Prinses gestichte Johannes kerk, ligt haar zoon Johannes Willem van Reinhartshausen begraven. Voor deze kerk had de Prinses een gift gegeven van ƒ:60.000,00 (een voor die tijd een ENORM bedrag). Daar zij en van Rossum niet getrouwd waren, werd hun een graf in die kerk toch geweigerd, ondanks het feit dat zij deze praktisch had betaald. Daarmee had Marianne veel moeite. Zij werd op het kerkhof naast de kerk begraven. In haar graf ligt ook haar minnaar Johannes van Rossum. Een vermelding op de grafsteen werd en wordt nog steeds geweigerd.

Het Koninklijk Huis heeft veel moeite gedaan om deze Prinses toe te vertrouwen aan de vergetelheid. Het was dan ook onjuist dat Marianne, die echt behoorde tot het geslacht Oranje-Nassau op deze manier uit de geschiedschrijving werd geweerd. Ik breng haar weer terug onder de aandacht die zij - binnen het kader van de historie - zeker verdiend. Het is en blijft een Prinses van Oranje-Nassau, dochter van Koning Willem I der Nederlanden.


(l) laatste rustplaats van Johannes van Reinhartshausen, (m) Doodsbed Marianne en (r) Graf van Marianne

Voor de Oude Kerk van Voorburg, staat een klein standbeeld ter herinnering en als uiting van dankbaarheid voor wat de Prinses voor de lokale bevolking had betekend. In deze kerk is in 1878 door de orgelbouwer Bätz-Witte een fraai kerkorgel gebouwd. De Prinses (die in deze kerk regelmatig ter kerke ging) zou zich naar verluidt bijzonder geërgerd hebben aan de slechte kwaliteit van het orgel dat destijds in de kerk aanwezig was. Op haar initiatief en door een van haar afkomstige financiële bijdrage werd de bouw van het nieuwe (huidige) orgel mogelijk. Het orgel heet daarom nog altijd
Marianne-orgel.