De Huizen van Oranje en Nassau

Het Huis van Nassau
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland
Bronvermelding

De Geslachten van Nassau

Het Wilhelmus, Nederlands Volkslied

Het Wilhelmus is sinds 1932 ons volkslied. De tekst is omstreeks 1570 geschreven op een bestaande melodie, de huidige variant van die melodie dateert uit het n de achttiende eeuw werd het Wilhelmus steeds vaker zonder tekst gespeeld. Het was toen vooral te horen op trompet en carillon. En het lied zelf veranderde in een soort marsmelodie, die bekend kwam te staan als de Prinsenmars. Het Wilhelmus was in deze periode populair, hoewel de oorspronkelijke tekst dus bij steeds minder mensen bekend was. Verschillende dichters schreven aangepaste teksten, waardoor het lied in verschillende vormen voorkwam in het begin van de 17e eeuw. Het Wilhelmus wordt beschouwd als een der oudste volksliederen ter wereld, al is de tekst van het Japanse volkslied ouder. Naar men zegt was de belangrijkste raadsman van Willem van Oranje, Marnix van St. Aldegonde, Heer van Souburg hier debet aan. Concreet bewijs ontbreekt hier echter.


Het volledige volkslied, het Wihelmus

Wel duidelijk is dat de tekst werd geschreven aan het begin van de tachtig-jarige oorlog. In 2016 kwam het Meertens Insituut -luidens Universitair onderzoek-met een nieuwe mogelijke auteur de zestiende eeuwse dichter Petrus Datheen. Onderzoek met zogenaamde “computationele technieken” toonde aan dat de schrijfstijl van het Wilhelmus sterke overeenkomsten vertoont met diens andere werk. Ultiem bewijs voor zijn auteurschap is er echter ook niet. Wie de auteur ook is, vast staat dat het om een zogenaamd contrafact gaat. Dat wil zeggen dat de tekst op een al bestaande melodie werd geschreven.

Namelijk die van het spotlied “O la folle entreprise du Prince de Condé” dat in 1568 ontstond bij het beleg van Chartres door de hugenoten. Dat dichter Petrus Datheen als predikant aanwezig was bij dat beleg, sterkte de Meertens-onderzoekers overigens in de overtuiging dat hij de auteur van de tekst is. In de achttiende eeuw werd het Wilhelmus steeds vaker zonder tekst gespeeld. Het was toen vooral te horen op trompet en carillon. Het Wilhelmus was in deze periode populair, hoewel de oorspronkelijke tekst dus bij steeds minder mensen bekend was. Verschillende dichters schreven aangepaste teksten, waardoor het lied in verschillende vormen voorkwam.

Het Wilhelmus als volkslied

Pas in 1932 werd het Wilhelmus ons nationale volkslied. Het verving , dat vanaf 1817 gefungeerd had als nationale hymne maar nooit echt populair werd. Dit mede door de volgens sommigen racistische zinsnede: Wien Neêrlandsch bloed door d’aderen vloeit, Van vreemde smetten vrij; Begin negentiende eeuw werd het Wilhelmus nog ongeschikt geacht als nationaal volkslied, omdat het vooral beschouwd werd als het partijlied van de Oranje-gezinden. Met name voor de inwoners in het zuiden van het land (waar België toen nog bij hoorde) was het lied nog te zeer verbonden met het protestantisme. Na een prijsvraag werd in 1817 daarom gekozen voor Wien Neêrlands bloed.

Het Wilhelmus bleef echter populair. Bijzonder was bijvoorbeeld dat Koningin Wilhelmina bij haar inhuldiging in 1898 het Wilhelmus liet spelen, in plaats van het officiële volkslied. En ook bij andere officiële gelegenheden werd, mede door de koninklijke voorkeur, het Wilhelmus steeds vaker gespeeld. Dit zorgde wel voor verwarring. Louis Peter Grijp schreef hierover in een artikel in een magazine van het Meertens Instituut (2001). “Toen de verwarring met name bij Nederlandse gezanten in het buitenland te groot werd, trok men aan de bel. Op 10 mei 1932 hakte de ministerraad de knoop in deze ‘futiele quaestie’ door en werd het Wilhelmus ook officieel het Nederlandse volkslied.”

Toen het Wilhelmus in 1932 ook officieel het volkslied werd, was er nog steeds protest. Er kwamen bijvoorbeeld bezwaren vanuit het onderwijs. Kinderen konden de tekst van het lied wel instuderen, begrijpen deden ze het niet. Een deel van de katholieke pers had ook bezwaren tegen het lied en sprak van ‘verkapt Geuzenonderwijs;. “Het ultieme bewijs voor het auteurschap zullen we wellicht nooit vinden, maar het heeft er alles van dat we met dit nieuwe onderzoeksspoor de dichter van het Wilhelmus op de hielen zitten. Het is vooral belangwekkend dat we met Datheen een dichter op het spoor zijn die zowel qua tekst als melodie goede kaarten heeft.

Ons volkslied bestaat uit 15 coupletten waar je met de beginletters van de coupletten de naam Willem van Nassov kan vormen.

Hier zijn alle coupletten van het Wilhelmus:

Vers 1

Wilhelmus van Nassouwe
ben ik, van Duitsen bloed,
den vaderland getrouwe
blijf ik tot in den dood.
Een Prinse van Oranje
ben ik, vrij, onverveerd,
den Koning van Hispanje
heb ik altijd geëerd.

Vers 2

In Godes vrees te leven
heb ik altijd betracht,
daarom ben ik verdreven,
om land, om luid gebracht.
Maar God zal mij regeren
als een goed instrument,
dat ik zal wederkeren
in mijnen regiment.

Vers 3

Lijdt u, mijn onderzaten
die oprecht zijt van aard,
God zal u niet verlaten,
al zijt gij nu bezwaard.
Die vroom begeert te leven,
bidt God nacht ende dag,
dat Hij mij kracht zal geven,
dat ik u helpen mag.

Vers 4

Lijf ende goed tezamen
heb ik u niet verschoond,
mijn broeders, hoog van namen
hebben 't u ook vertoond
Graaf Adolf is gebleven
in Friesland in den slag,
zijn ziel in 't eeuwig leven
verwacht den jongsten dag.

Vers 5

Edel en hooggeboren,
van keizerlijken stam,
een vorst des rijks verkoren,
als een vroom christenman,
voor Godes woord geprezen,
heb ik, vrij onversaagd,
als een held zonder vrezen
mijn edel bloed gewaagd.

Vers 6

Mijn schild ende betrouwen
zijt Gij, o God mijn Heer,
op U zo wil ik bouwen,
Verlaat mij nimmermeer.
Dat ik doch vroom mag blijven,
uw dienaar t'aller stond,
de tirannie verdrijven
die mij mijn hart doorwondt.

Vers 7

Van al die mij bezwaren
en mijn vervolgers zijn,
mijn God, wil doch bewaren
den trouwen dienaar Dijn,
dat zij mij niet verrassen
in haren bozen moed,
hun handen niet en wassen
in mijn onschuldig bloed.

Vers 8

Als David moeste vluchten
voor Sauel den tiran,
zo heb ik moeten zuchten
als menig edelman.
Maar God heeft hem verheven,
verlost uit alder nood,
een koninkrijk gegeven
in Israël zeer groot.

Vers 9

Na 't zuur zal ik ontvangen
van God, mijn Heer, het zoet,
daar na zo doet verlangen
mijn vorstelijk gemoed:
welk is, dat ik mag sterven
met ere in het veld,
een eeuwig rijk verwerven
als een getrouwen held.

Vers 10

Niet doet mij meer erbarmen
in mijnen wederspoed
dan dat men ziet verarmen
des Konings landen goed.
Dat u de Spanjaards krenken,
o edel Neerland zoet,
als ik daaraan gedenke,
mijn edel hart dat bloedt.

Vers 11

Als een prins opgezeten
met mijner heireskracht,
van den tiran vermeten
heb ik den slag verwacht,
die, bij Maastricht begraven,
bevreesde mijn geweld;
mijn ruiters zag men draven
zeer moedig in dat veld.

Vers 12

Zo het den wil des Heren
op dien tijd had geweest,
had ik geern willen keren
van u dit zwaar tempeest.
Maar de Heer van hierboven,
die alle ding regeert,
die men altijd moet loven,
en heeft het niet begeerd.

Vers 13

Zeer christlijk was gedreven
mijn prinselijk gemoed,
standvastig is gebleven
mijn hart in tegenspoed.
Den Heer heb ik gebeden
uit mijnes harten grond,
dat Hij mijn zaak wil redden,
mijn onschuld maken kond.

Vers 14

Oorlof mijn arme schapen
die zijt in groten nood,
uw herder zal niet slapen,
al zijt gij nu verstrooid.
Tot God wilt u begeven,
zijn heilzaam woord neemt aan,
als vrome christen leven,
't zal hier haast zijn gedaan.

Vers 15

Voor God wil ik belijden
en Zijner groten macht,
dat ik tot genen tijden
den Koning heb veracht,
dan dat ik God den Heere,
der hoogsten Majesteit,
heb moeten obediëren
in den gerechtigheid.


Marnix van St. Aldegonde leest het Wilhelmus voor aan Prins Willen van Oranje

Orginele tekst Volkslied.

Vers 1

Wilhelmus van Nassouwe
Ben ick van Duytschen Bloedt,
Den Vaderland ghetrouwe
Blijf ick tot inden doet;
Een Prince van Orangien
Ben ick vry onverveert.
Den Coninck van Hispangien
Heb ick altijt gheeert.


Vers 2

In Godes vrees te leven
Heb ick altijt betracht,
Daerom ben ick verdreven
Om Land, om Luyd ghebracht:
Maer Godt sal my regeren
Als een goet Instrument,
Dat ick sal wederkeeren
In mijnen Regiment.


Vers 3

Lijdt U, mijn Ondersaten,
Die oprecht zijn van aert,
Godt sal u niet verlaten
Al zijt ghy nu beswaert:
Die vroom begheert te leven,
Bidt Godt nacht ende dach.
Dat Hy my cracht wil gheven
Dat ick u helpen mach.


Vers 4

Lijf ende goed al te samen
Heb ick u niet verschoont,
Mijn Broeders, hooch van Namen,
Hebbent u oock vertoont:
Graef Adolff is ghebleven,
In Vrieslandt in den Slach,
Sijn siel int eewich leven
Verwacht den jonghsten dach.

Vers 5

Edel en Hooch gheboren
Van Keyserlicken stam:
Een Vorst des Rijcks vercoren,
Als een vroom Christen-man,
Voor Godes Woort ghepreesen,
Heb ick vrij onversaecht,
Als een helt zonder vreesen
Mijn edel bloet gewaecht.


Vers 6

Mijn schilt ende betrouwen
Zijt ghy, O Godt, mijn Heer.
Op U soo wil ick bouwen,
Verlaet my nimmermeer;
Dat ick doch vroom mag blijven
U dienaer t'aller stond
Die tyranny verdrijven,
Die my mijn hert doorwondt.

Vers 7

Val al die my beswaren,
End mijn vervolghers zijn,
Mijn Godt wilt doch bewaren
Den trouwen dienaer dijn:
Dat sy my niet verasschen
In haeren boosen moet,
Haer handen niet en wasschen
In mijn onschuldich bloet.

Vers 8

Als David moeste vluchten
Voor Saul den tyran:
Soo heb ick moeten suchten
Met menich edelman:
Maer Godt heeft hem verheven,
Verlost uit alder noot,
Een Coninckrijck ghegheven
In Israël, seer groot.

Vers 9

Na tsuer sal ick ontfanghen
Van Godt, mijn Heer, dat soet,
Daer na so doet verlanghen
Mijn vorstelick ghemoet,
Dat is, dat ick mag sterven
Met eeren, in dat velt,
Een eeuwich rijk verwerven
Als een ghetrouwe helt.

Vers 10

Niets doet my meer erbarmen
In mijnen wederspoet,
Dan dat men siet verarmen
Des Conincks landen goet,
Dat ud de Spaengiaerts crencken,
O edel Neerlandt soet,
Als ick daeraen ghedencke,
Mijn edel hert dat bloet.

Vers 11

Als een Prins opgheseten
Met mijnes heyres cracht,
Van den tyran vermeten
Heb ick den slach verwacht,
Die, by Maestricht begraven,
Bevreesde mijn ghewelt;
Mijn ruyters sach men draven
Seer moedich door dat velt.

Vers 12

Soo het den wil des Heeren
Op die tijt had gheweest,
Had ick geern willen keeren
Van u dit swaer tempeest:
Maer de Heer van hier boven
Die alle dinck regeert,
Die men altijt moet loven,
En heeftet niet begeert.

Vers 13

Seer christlick was ghedreven
Mijn princelick ghemoet,
Stantvastich is ghebleven
Mijn hert in teghenspoet,
Den Heer heb ick ghebeden
Van mijnes herten gront,
Dat Hy mijn saeck wil reden,
Mijn onschult doen oircont.

Vers 14

Oorlof mijn arme schapen,
Die zijt in grooten noot.
U Herder sal niet slapen,
Al zijt ghy nu verstroit:
Tot Godt wilt u begheven,
Sijn heylsaem woort neemt aen,
Als vrome Christen leven,
Tsal hier haest zijn ghedaen.

Vers 15

Voor Godt wil ick belijden
End sijner grooter macht,
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck heb veracht:
Dan dat ick Godt den Heere,
Der hoochster Majesteyt,
Heb moeten obedieren,
In der gherechticheyt.

Dichter en Predikant Petrus Datheen

De Dichter en Predikant Petrus Datheen werd geboren in 1531 te Kassel, Frans-Vlaanderen. Na zijn gevangenschap verliet Petrus Datheen de Nederlanden. Zijn jeugd bracht hij door in het karmelietenklooster in Ieper om daar tot priester te worden opgeleid. Toen Datheen meemaakte dat een negentienjarige jongen werd verbrand om zijn geloof, besloot hij uit te treden en zocht hij toenadering tot het calvinisme. Vanwege de vervolging van protestanten in de Nederlanden vluchtte Datheen naar de Nederlandse gemeente in ballingschap in Engeland (Londen).

Na de troonsbestijging door Maria Tudor en de gewelddadige rekatholicering van Engeland moest hij met zijn gemeente vluchten naar Emden in Oost-Friesland. Daarna vestigde hij zich in 1555 in de lutherse stad Frankfurt am Main. Na zeven jaar moest hij Frankfurt verlaten en mocht hij zich met zijn gemeente vestigen in het nabijgelegen Frankenthal in het keurvorstendom van de Palts. De Paltsgraaf was et calvinisme toegedaan en van 1567 tot 1578 bekleedde Datheen de functie van hofpredikant.

Datheen werd in 1578 voorzitter van de Synode van Dordrecht. Van 1578 tot 1584 was hij stadspredikant van het toen radicaal calvinistische Gent. In deze stad was hij met Herman Moded leider van de orthodoxe en onverdraagzame partij, en zodoende kreeg hij onenigheid met de tolerante Willem van Oranje. Oranje was van mening dat iedereen gewetensvrijheid had, maar Datheen stelde dat de overheid partij moest kiezen voor de ware godsdienst en dat dientengevolge een protestantse overheid geen rooms-katholieke kerken hoefde te tolereren.Uiteindelijk leidde dit conflict ertoe dat Datheen in 1584 na een korte periode van gevangenschap de Nederlanden moest verlaten. Na een verblijf in verschillende Noord-Duitse steden kwam hij in 1587 in het West-Pruisische Elbing waar hij stadsgeneesheer werd. Hij verbleef in verscheidene Noord-Duitse steden, tot hij zich in 1587 in de plaats Elbing in Oost-Pruisen vestigde. Hier overleed Datheen op 17 maart 1588 op 57-jarige leeftijd en bestelde men hem ter aarde.

Het Wilhelmus wordt ook wel het oudste volkslied ter wereld genoemd, maar we weten niet wie het schreef. Met nieuwe computertechnieken zijn onderzoekers uit Antwerpen, Amsterdam en Utrecht een mogelijke auteur op het spoor gekomen.Het is Petrus Datheen, een zestiende-eeuwse dichter waar eeuwenlang niemand meer aan dacht, met een slechte pers. Hij is in de vaderlandse geschiedenis vooral bekend geworden als een van de hoofdpersonen uit de 18-eeuwse psalmoproer. Het waren Datheens slecht-berijmde psalmen die de gereformeerde kerk toen door betere wilde vervangen. Heeft deze Datheen goede kaarten om het auteurschap van de natonale hymne van Nederland te claimen?