De Huizen van Oranje en Nassau

Het Onstaan der Nederlanden
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland
Bronvermelding

Het ontstaan der Nederlanden

Stadhouders der Nederlanden

Stadhouders (letterlijk 'plaatsbekleders') waren permanente functionarissen die namens de landsheer het gezag uitoefenden in een of meer Gewesten. De stadhouder werd ook wel luitenant-gouverneur genoemd. De gewestelijke stadhouders stonden in rang onder de landvoogd (gouverneur-generaal) of de stadhouder-generaal. Al in de dertiende eeuw werden bij gelegenheid stadhouders benoemd. Een vast ambt werd het stadhouderschap pas onder de regering van de Bourgondische Hertog Filips de Goede, Het eerst in Holland vanaf 1433. Brabant heeft nooit een eigen stadhouder gehad omdat de centrale regering hier was gevestigd (Breda), was een gewestelijke vertegenwoordiger onnodig. De stadhouders hadden zitting in de Raad van State, zaten het gewestelijke rechtscollege voor en riepen de gewestelijke Staten bijeen. Voor het overige liepen hun bevoegdheden van Gewest tot Gewest uiteen.


De Lage Landen ten tijde van de Stadhouders

Tijdens de regering van Karel V werden hun instructies duidelijker omschreven en landvoogdes Maria van Hongarije probeerde hun invloed te beperken. In de zestiende eeuw leidden de stadhouders dikwijls het gewestelijk verzet tegen het Habsburgse bewind. Daarom werden zij in sommige Gewesten niet meer benoemd. Tijdens de opstand tegen de Koning van Spanje, hadden een paar Gewesten twee stadhouders: een die zijn aanstelling van de landsheer had verkregen en een die was benoemd door de opstandige Staten. Willem van Oranje bijvoorbeeld, stadhouder van Holland en Zeeland van 1559 tot 1567, werd in 1572 door de Staten van deze gewesten weer erkend, terwijl Filips II een plaatsvervanger had benoemd. In de Republiek der Verenigde Nederlanden was het stadhouderschap in wezen overbodig geworden na de afzwering van de landsheer. Als er geen landsheer was, kon deze zich immers ook niet laten vertegenwoordigen. Toch bleven de Gewesten stadhouders benoemen die tevens als legeraanvoerder werden aangesteld. Formeel waren zij ondergeschikt aan de gewestelijke Staten, bij wie de soevereiniteit berustte.

Prins Maurits, zoon van Willem van Oranje, werd stadhouder van Holland en Zeeland (vanaf 1588) en Utrecht, Gelderland en Overijssel (vanaf 1590), en zijn erfgenamen wisten deze vijf gewesten te behouden. Tot 1747 had Friesland echter zijn eigen stadhouder, die meestal ook in Groningen en Drenthe regeerde. Omdat de stadhouders uitgroeiden tot feitelijke staatshoofden en gevreesd werd dat zij de soevereiniteit aan zich zouden trekken, werd na de dood van Willem II in 1650 geen nieuwe stadhouder meer benoemd in de vijf Gewesten waarover deze had geregeerd.

Hiermee trad het Eerste Stadhouderloze Tijdperk in (in Friesland, Groningen en Drente bleven stadhouders aan het bewind). In 1667 schafte Holland het stadhouderschap zelfs af bij het 'Eeuwig Edict'. Maar toen in het rampjaar 1672 de Republiek behoefte had aan een sterke leider, kon Willem III als stadhouder aantreden, eerst in Holland en Zeeland, daarna in Utrecht (1674), Gelderland en Groningen (1675) en Drente (1696). Holland verklaarde in 1674 het stadhouderschap erfelijk (Friesland deed een jaar later hetzelfde voor de afstammelingen van Jan de Oude van Nassau). Maar omdat Willem III kinderloos overleed in 1702, hoefde geen opvolger te worden benoemd en brak voor alle Gewesten minus Friesland het Tweede Stadhouderloze Tijdperk aan.

Hieraan kwam een einde doordat de Friese stadhouders zich lieten erkennen in Groningen (1718), Gelderland en Drente (1722) en ten slotte in de andere gewesten (1747). In dat laatste jaar werd het stadhouderschap met de functies van kapitein-generaal en admiraal-generaal erfelijk verklaard voor de hele Republiek tezamen, ook in vrouwelijke lijn. Prins Willem IV (1747-1751) en Prins Willem V (1751-1795) zijn de enige algemene stadhouders van de Verenigde Nederlanden geweest. Maar ook zij bleven formeel ondergeschikt aan de Staten. In 1795, na de Franse inval in de Nederlanden, hield het stadhouderschap op te bestaan.

Filips de Goede, Hertog van Bourgondië

Filips de Goede (Philippe le Bon)

Filips de Goede werd geboren te Dijon op 31 juli 1396 als zoon van de Bourgondische Hertog Jan zonder Vrees en Margaretha van Beieren. Op 10 september 1419 werd zijn vader vermoord op instigatie van de Franse Kroonprins Karel (de latere koning Karel VII). In reactie op de moord sloot de nieuwe Hertog een bondgenootschap met Engeland tegen Frankrijk (Verdrag van Troyes, 1420). Het Bourgondisch-Engelse bondgenootschap bracht Frankrijk in ernstige moeilijkheden.

Pas in 1435 verzoende Filips zich (noodgedwongen) weer met Karel VII bij het Verdrag van Atrecht. Vanaf het begin probeerde Filip de Goede zijn invloed in de Nederlandse gewesten uit te breiden. om zijn doel te bereiken, hoopte hij een beroep te kunnen doen op zijn neef Jan IV, Hertog van Brabant. Die was op zijn beurt gehuwd met Jacoba van Beieren, Gravin van Holland-Zeeland-Henegouwen. Toch waren deze familierelaties geen garanties voor een blijvende Bourgondische controle.

De Staten van Brabant probeerden uit angst voor een verlies aan onafhankelijkheid zoveel mogelijk de plannen van Filips tegen te werken. Jacoba van Beieren liet vervolgens in 1420 haar echtgenoot Jan IV in de steek en huwde een Engelse prins die zelf hoopte Graaf te kunnen worden van Holland-Zeeland-Henegouwen. Na een weinig succesvolle invasie in 1425 hield hij het echter voor gezien en verdween met gezwinde spoed terug naar Engeland. Filips dwong de achtergebleven Jacoba in 1428 om hem tot haar opvolger te benoemen. Bij de 'Zoen van Delft' kreeg hij van haar de overhand in Holland, Zeeland en Henegouwen. In 1433 vielen deze gebieden hem geheel en al toe. Ondertussen was Jan IV van Brabant in 1427 overleden en opgevolgd door zijn broer Filips van Sint-Pol.

Drie jaren later stierf deze reeds (1430) zonder nakomelingen. Er waren verschillende gegadigden om hem op te volgen, maar de Staten gaven nu wel de voorkeur aan Filips de Goede, nadat hij zijn zaak bij hen was komen bepleiten. Reeds in 1420 had de kinderloze Graaf Jan III van Namen zijn rechten aan Filips de Goede verkocht. Na het overlijden van de Graaf in 1429 kon Filips de Goede het Gewest bij zijn rijk voegen. In 1441 benoemde Elisabeth van Görlitz, Hertogin van Luxemburg Filips de Goede tot haar opvolger. Na haar overlijden in 1451 kon hij ook dat gebied inlijven. De Nederlandse gewesten waren in eerste instantie verbonden via een personele unie. Zij hadden dus dezelfde vorst, de Hertog van Bourgondië, maar zij behielden hun eigen instellingen. Met name twee centrale bestuursorganen kwamen onder Filips tot ontwikkeling.

Uit zijn hofraad kwam in 1445 een Grote Raad voort die de centrale rechtspraak verzorgd, en vanaf 1464 kwamen de Staten-Generaal bijeen. De Hertogelijke Hofraad had als opdracht een gemeenschappelijk beleid voor de verschillende vorstendommen uit te werken. Aan het hoofd ervan stond kanselier Nicolas Rolin. Een grotere eenmaking van de rechtspraak was ook belangrijk. Tegen de vonnissen van de stedelijke schepenbanken werd een beroep mogelijk bij de Hertogelijke Grote Raad, waardoor de macht van de stedelijke rechtbanken werd beperkt. De belangrijkste peiler van de macht van Filips de Goede, was de controle over de inkomsten. Filips de Goede slaagde erin een groot deel van de stedelijke inkomsten in de staatskas te doen belanden. Hij bracht ook een muntunie tot stand tussen de verschillende Gewesten, daar zij vaak diverse munt eenheden hadden.


Philip de Goede

De poging van de Hertog om in al zijn Gewesten een zoutbelasting in te voeren, mislukte evenwel. Zout was toen een noodzakelijk bewaarmiddel. Een algemene verbruiksbelasting op dit product zou hem verzekeren van permanente financiële middelen. Het verzet hiertegen was echter zo heftig, dat hij moest inbinden. Om zijn macht in steden en Gewesten te vergroten, probeerde de Hertog zoveel mogelijk sympathisanten in de plaatselijke en regionale besturen te loodsen. Hij probeerde deze personen te lijmen met geschenken of adellijke titels. Toch bleven de Vlaamse steden Brugge en Gent weerstand bieden tegen de aantasting van hun autonomie.

Brugge kwam in opstand in de periode 1436-38 en Gent volgde in 1453. Beide steden moesten het echter afleggen tegen een vorst, die dankzij zijn heerschappij over verschillende Gewesten niet meer door enkele steden kon worden bedreigd. In tegenstelling tot zijn vader, Jan Zonder Vrees, was er voor Filips weinig hoop om ooit nog op de Franse troon te geraken. Hij wilde daarom zelf een belangrijk Europees vorst worden.

Om zijn gelijkwaardigheid met de Koningen te tonen stichtte hij de Orde van het Gulden Vlies. De orde werd in 1430 opgericht en was een soort van tegenhanger van de Engelse Orde van de Kousenband. Zij bestond uit dertig ridders (vijftig vanaf 1516) en vier officieren: een schatbewaarder, een wapenmeester, een kanselier en een griffier. De orde was een selecte club om de beste medewerkers en buitenlandse bondgenoten van de Hertog te eren. Het ereteken van de orde was een ram. Het dier verwees naar de Griekse legende van de Argonauten en het moest suggereren, dat de Bourgondische Dynastie afstamde van de Trojanen. Het hofleven maakte onder zijn regering een ongekende bloei door. De weelderige feesten en toernooien waren in heel Europa beroemd.

Muziek, schilder- en miniatuurkunst en literatuur(vooral Franstalig) werden krachtig bevorderd. Zijn toenemende macht verontrustte zijn Franse en Duitse buren. Daar kwam nog bij dat zijn bewind samenviel met de Honderdjarige oorlog tussen Engeland en Frankrijk. Filips was voorstander van een vredespolitiek en hoopte beide partijen te verzoenen, echter zonder succes. In de tang genomen tussen Frankrijk en Duitsland, werd hij in 1435 bij de Vrede van Atrecht gedwongen de Fransen tegen de Engelsen te steunen. In ruil werd Filips ontslagen van alle verplichtingen als vazal van de Franse Koning. Dit betekende een erkenning van zijn positie als een machtige Europese heerser. Vanaf 1440 heerste er vrede met het buitenland. De positie van Filips de Goede werd algemeen erkend.

De Koningstitel zou een mooie bekroning geweest zijn, maar de Duitse Keizer vreesde Filips' macht te zeer om op diens verzoek in te gaan. Filips was driemaal getrouwd: met Michelle van Frankrijk (van 1409 tot 1422), Bonne van Artesië (van 1424 tot 1425) en Isabella van Portugal (van 1430 tot zijn dood). Met zijn zoon Karel, de latere Hertog Karel de Stoute, had de oude Hertog in zijn laatste regeringsjaren diepgaande meningsverschillen over de politiek ten aanzien van Frankrijk. Zo was Karel fel gekant tegen de verkoop van de Somme-steden, verworven op Frankrijk bij het Verdrag van Troyes (1463). In 1465 legden vader en zoon hun geschillen bij en werd Karel door de Staten-Generaal als opvolger van Filips erkend. Overigens had Filips tientallen bastaardkinderen, van wie er velen hoge bestuurlijke posities bekleedden. Filips stierf te Brugge op 15 juni 1467. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Karel de Stoute, Hertog van Bourgondië.

Lijst van Stadhouders in de Nederlanden

In 1428 kwamen de Graafschappen Holland en Zeeland in handen van Filips de Goede van Bourgondië. In 1433 liet hij zich vertegenwoordigen door een stadhouder. Later gingen Holland en Zeeland door vererving van het Huis van Bourgondië over in handen van het Huis Habsburg. Vanaf 1528 waren de stadhouders van Holland ook stadhouder van Utrecht. Voor die tijd kende Utrecht geen stadhouder maar was het een zelfstandig Prinsbisdom, het Sticht geheten, totdat de Habsburger Keizer Karel V ook Utrecht inlijfde en een stadhouder benoemde. Adolf van Nieuwenaar is enige jaren stadhouder van alleen Utrecht geweest. Na het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog gingen Holland, Zeeland en Utrecht deel uitmaken van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden die ook stadhouders aanstelde

Holland, Zeeland en Utrecht
  • 1433-1440: Hugo van Lannoy, heer van Santes (bij Rijssel)
  • 1440-1445: Willem van Lalaing, heer van Bingincourt
  • 1445-1448: Gozewijn de Wilde
  • 1448-1462: Jan van Lannoy
  • 1462-1477: Lodewijk van Gruuthuse
  • 1477-1480: Wolfert VI van Borselen, heer van Veere
  • 1480-1483: Joost van Lalaing, heer van Montigny-en-Ostrevant en Hantes
  • 1483-1515: Jan III van Egmond
  • 1515-1521: Hendrik III van Nassau-Breda
  • 1522-1540: Antoon van Lalaing, graaf van Hoogstraten
  • 1540-1544: René van Châlon
  • 1544-1546: Lodewijk van Vlaanderen, heer van Praet
  • 1547-1558: Maximiliaan II van Bourgondië, markies van Veere
  • 1559-1567: Willem I van Oranje-Nassau in dienst van Filips II,
    1567-1573: Maximiliaan van Hénin, graaf van Boussu in dienst van Filips II
  • 1573-1574: Filips van Noircarmes in dienst van Filips II
  • 1574-1584: Willen I van Oranje, in dienst van de Staten-Generaal
  • 1584-1589: Adolf van Nieuwenaar, alleen in Utrecht
  • 1585-1625: Maurits van Nassau, tot 1589 alleen in Holland en Zeeland
  • 1625-1647: Frederik Hendrik van Oranje
  • 1647-1650: Willem II van Oranje-Nassau
  • 1650-1672: Eerste Stadhouderloze Tijdperk
  • 1672-1702: Willem III van Oranje-Nassau
  • 1702-1747: Tweede Stadhouderloze Tijdperk
  • 1747-1751: Willem IV van Oranje-Nassau
  • 1751-1795: Willem V van Oranje-Nassau,
  • Regenten voor Prins Willem V van Oranje-Nassau:

  • Anna van Hannover (1751-1759),
  • Lodewijk Ernst, Hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel (1759-1766)

Friesland

Vanaf 1515, toen Friesland bij de Habsburgse Nederlanden ging horen, werden door het bestuur in Brussel stadhouders benoemd. Vanaf 1528 regeerde de Friese stadhouder tevens over Overijssel en vanaf 1536 ook over Groningen en Drenthe. Friesland heeft lange tijd een eigen stadhouder gehad, ook toen de andere gewesten van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden één stadhouder hadden aangenomen. Friesland heeft hierdoor geen Stadhouderloze tijdperken gekend. Vanaf stadhouder Willem IV kregen alle gewesten in de republiek dezelfde stadhouder. Tijdens de beginjaren van de Tachtigjarige Oorlog kende Friesland enige tijd twee stadhouders. Eén namens koning Filips II (achtereenvolgens de naar de Spanjaarden overgelopen Graaf van Rennenberg en de Spanjaard Francisco Verdugo), één namens de republiek (achtereenvolgens Willem van Oranje en Willem Lodewijk van Nassau).

Groningen

  • 1519-1522: Cristoffel van Meurs
  • 1522-1530: Jasper van Marwijck
  • 1530-1536: Karel van Gelre, bastaard
  • 1536-1536: Ludolf Coenders, overleden
  • 1536-1540: Georg Schenck van Toutenburg
  • 1540-1548: Maximiliaan van Egmond, graaf van Buren
  • 1549-1568: Jan van Ligne, graaf van Arenberg
  • 1568-1572: Karel van Brimeu, graaf van Megen
  • 1572-1574: Gillis van Berlaymont, heer van Hierges
  • 1572-1576: Caspar de Robles, heer van Billy, volgens sommige bronnen 1572-1576
  • 1576-1581: Georges van Lalaing, graaf van Rennenberg, vanaf 1580 in dienst van Filips II
  • 1581-1594: Francisco Verdugo, in dienst van Filips II, vanaf 1584 werd zijn gezag alleen erkend in de stad Groningen
  • 1584-1620: Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg,(in de stad Groningen vanaf 1594-1620
  • 1620-1625: Maurits van Nassau
  • 1625-1632: Ernst Casimir van Nassau-Dietz
  • 1632-1640: Hendrik Casimir I van Nassau-Dietz
  • 1640-1647: Frederik Hendrik van Oranje
  • 1647-1650: Willem II van Oranje-Nassau
  • 1650-1664: Willem Frederik van Nassau-Dietz
  • 1664-1696: Hendrik Casimir II van Nassau-Dietz, regentes: Albertine Agnes van Oranje-Nassau, (1664-1673)
  • 1696-1711: Johan Willem Friso van Nassau-Dietz, regentes: Henriette Amalia van Anhalt, (1696-1707)
  • 1711-1729: Stadhouderloos tijdperk
  • 1729-1751: Willem IV van Oranje-Nassau, vanaf 1718 erkende Groningen de regentes aangezien Willem IV nog geen 18 was
  • 1751-1795: Willem V van Oranje-Nassau

Drenthe

Met Georg Schenck von Tautenburg ontving Drenthe van de Habsburgers in 1536 haar eerste stadhouder. Voordien was de drost de vertegenwoordiger van de landsheer geweest. Na Schenck had dit gewest dezelfde stadhouders als Groningen. In 1696 werd Stadhouder Willem III van Holland erkend in plaats van Prins Johan Willem Friso. Toen Prins Willem III in 1702 kinderloos stierf kwam Drenthe, evenals een groot deel van de Republiek, terecht in een Stadhouderloos tijdperk. Dit eindigde in 1722 toen Drenthe de stadhouder van Friesland (Willem IV) erkende als stadhouder. Later zou Prins Willem IV stadhouder van alle gewesten worden.


Georg Schenck von Tautenburg

Georg Schenck von Tautenburg was een Duits edelman. Hij werd geboren in Windischen Eschenbach in 1480 en stierf te Vollenhove op 2 februari 1540. Tautenburg was onder Keizer Karel V eerst stadhouder van Friesland (1521-1540), volgde daar Willem, vrijheer van Roggedorf op en later van Overijssel, Drenthe en Groningen (1536-1540). Georg trad in het huwelijk met Magdalena von Gleichen. Uit dat huwelijk werd een zoon geboren Burkhard Schenck von Tautenburg. Zijn tweede zoon, Frederik was de eerste Aartsbisschop van Utrecht.Georg was een overtuigd katholiek en daarom bestreedt met alle kracht degenen die het Katholisisme wilde verdrijven uit Friesland, Overijssel, Drenthe en Groningen.

Vocht tegen het Gelderse leger onder leiding van Christoffel, Graaf van Meurs en versloeg het vernietigend. De Fries Jancko Douwema kwam met von Tautenburg in conflict, hetgeen leidde tot een oorlog maar verloor deze. Tautenburg veroverde vervolgens Dokkum en uiteindelijk ook Sloten en Lemmer. Nu 1534 onderhandelde von Tautenburg in opdracht van de Keizer met Franz von Waldeck, Bisschop van Münster over toetreding van het grondgebied van Münster tot het Heilige Romeinse Rijk van Keizer Karel V. Vooral Friesland had veel te danken aan deze stadhouder. De huidige administratieve structuur in deze provincie is van zijn hand. Tautenburg's leidde in maart 1535 de aanval op het klooster van Bloemcamp (Oldeklooster) in de nabijheid van Bolsward, dat enige dagen tevoren door de tegenstander was veroverd. Hij triomfeerde en bracht een aantal (19) van zijn tegenstanders ter dood.

Overijssel

Vanaf 1528 hoorde Overijssel (destijds Oversticht geheten) bij de Habsburgse Nederlanden, nadat Keizer Karel V de gebieden verkreeg van de Bisschop van Utrecht. In de jaren 1528-1584 had Overijssel dezelfde stadhouder als Friesland. Vanaf 1584, tijdens de Tachtigjarige Oorlog ging Overijssel een eigen weg en ging deel uitmaken van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, die ook met stadhouders werkte.

De stadhouders vanaf 1584 waren:

  • 1584-1589: Adolf van Nieuwenaar
  • 1589-1625: Maurits van Nassau
  • 1625-1647: Frederik Hendrik van Oranje
  • 1647-1650: Willem II van Oranje-Nassau
  • 1650-1675: Eerste stadhouderloze tijdperk, dit duurde langer dan in Holland en Zeeland
  • 1675-1702: Willem III van Oranje-Nassau
  • 1702-1747: Tweede stadhouderloze tijdperk
  • 1747-1751: Willem IV van Oranje-Nassau
  • 1751-1795: Willem V van Oranje-Nassau

Gelderland

Gelre kwam in 1473 in handen van Hertog Karel de Stoute. Hij liet zich vertegenwoordigen door stadhouders. In 1492 wist Karel van Gelre het Hertogdom in handen te krijgen. Van 1492 - 1504 bestuurde hij Gelre zelf. Vervolgens stelden ook hij en zijn opvolger Willem van Kleef stadhouders aan. Gelre werd in 1543 ingelijfd door Karel V. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog, in 1579 (Unie van Utrecht), maakte Gelre (met uitzondering van het Overkwartier) zich los van de Spaanse Koning Filips II.

  • 1473-1474: Willem van Egmond sr.
  • 1474-1475: Willem van Egmond sr. (waarnemend)
  • 1475-1477: Filips van Croy, graaf van Chimay
  • 1475-1476: Willem van Egmond jr. (waarnemend)
  • 1476-1480: Karel de Stoute 1480-1481: Willem van Egmond jr.
  • 1481-1492: Adolf III van Nassau-Wiesbaden-Idstein
  • 1492-1504: Karel van Gelre
  • 1504-1505: Johan V van Nassau-Dietz
  • 1505-1507: Filips van Bourgondië
  • 1507-1511: Floris van Egmond
  • 1511-1543: Willem van Kleef
  • 1543-1544: René van Châlon
  • 1544-1555: Filips van Lalaing, Graaf van Hoogstraten
  • 1555-1560: Filips van Montmorency, Graaf Horne
  • 1560-1572: Karel van Brimeu, Graaf van Megen
  • 1572-1577: Gillis van Berlaymont, Heer van Hierges
  • 1577-1581: Jan I de Oude van Nassau-Dietz
  • 1581-1583: Willem IV van den Bergh
  • 1583-1589: Adolf van Nieuwenaar
  • 1590-1625: Maurits van Nassau
  • 1625-1647: Frederik Hendrik van Oranje
  • 1647-1650: Willem II van Oranje-Nassau
  • 1650-1675: Eerste stadhouderloze tijdperk, dit duurde langer dan in Holland en Zeeland)
  • 1675-1702: Willem III van Oranje-Nassau
  • 1702-1747: Tweede stadhouderloze tijdperk
  • 1747-1751: Willem IV van Oranje-Nassau
  • 1751-1795: Willem V van Oranje-Nassau