De Huizen van Oranje en Nassau

Koninklijke Kunstenaars
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland
Bronvermelding

 Koninklijke Hobbie's 

Beatrix Hobbie's

Al eeuwenlang worden Koningshuizen met kunst en cultuur geassocieerd. Van Vorsten verwacht men immers dat ze zich met pracht en praal omringen en dat ze als beschermers van de kunsten optreden. Sommigen onder hen hebben in het verleden met grote gretigheid op die verwachtingen ingespeeld. Denk maar aan de kunstcollectie van de Engelse Koningin, opgebouwd door haar illustere voorvaderen, en nu de grootste privéverzameling ter wereld. Of de kunstcollectie in de Hermitage in Leningrad, die voor het grootste gedeelte bestaat uit het voormalige bezit van Catharina de Grote.

Ons eigen vorstenhuis is daarmee vergeleken, op Frederik Hendrik en zijn echtgenote Amalia van Solms na, altijd nogal bescheiden geweest. Na dit stadhouderlijke verzamelaarsechtpaar heeft het (afgezien misschien van Koningin Sophie, de echtgenote van Koning Willem III), nog lang geduurd voordat er in Nederland weer een Vorstin was met zoveel interesse in de schone kunsten als Beatrix. Met passie maakt ze er gebruik van om haar Koningschap inhoudelijk zin te geven en te ondersteunen. Charlotte Baronesse van Pallandt heeft daar zeker een steentje aan bij gedragen.

Beatrix werkt hier met Klei

Prinses Beatrix is sinds haar geboorte gezegend met een aantal talenten. Een van die in het oog springende eigenschappen is het beoefenen van kunst, niet als professional naar als privé-persoon.

Een familie-erfenis in genetisch opzicht lijkt niet onontkomelijk. Moeder Juliana net als grootmoeder Wilhelmina hadden ook last van deze uiting van kunst op diverse gebieden.

Van Juliana is en was, in kleine kring, bekend dat zij schilderde en tekende. Voorts dat zij goed in staat was als toneelkunsteresse op te treden. Haar moeder en dus de grootmoeder van onze huidige Vorstin, Wilhelmina was een niet onverdienstelijk schilderes van landschappen, waarbij zij, gezien de kwaliteit van het geschilderde, boven het gemiddelde uitstak.

De Majesteit daarentegen heeft kennelijk een veelvoud aan creativiteit meegekregen betreffende het uitoefenen van de kunstuitingen die haar moeder en grootmoeder al deden. Beatrix, beeldhouwt uiterst verdienstelijk, schildert bepaald niet onaardig. Bovendien tekent zij met een zeker talent, dat zich in de loop der jaren, goed ontwikkelde. Haar creatieve talenten werden in haar leven tot nu toe, door bekende schilders, beeldhouwers, tekenaars tot behoorlijke hoogte verheven.

Als men kijkt naar het toch wel professionele atelier in haar directe leefomgeving, het paleis Huis ten Bosch, dan ontkomt de bezoeker niet aan de indruk dat hier zeer creatief voelend mens bezig is. De beeldhouwer Rob Schreefel vertelde tijdens een interview: 'Acht jaar geleden heb ik de Koningin voor het eerst ontmoet. Ik vroeg aan Tony van de Vorst of ik tegen haar 'Mevrouw' moest zeggen, maar Tony vertelde dat ze 'Majesteit' genoemd wilde worden. Ik was een beetje zenuwachtig en bood om drie uur 's middags al wijn aan. Toen keken de Koningin en Tony elkaar even aan, maar ze accepteerden het toch. Ze heeft zelf beeldhouwles van Tony van de Vorst, een collega van mij. Ik kreeg een telefoontje via Tony van de Vorst, of de Koningin eens kon langskomen. De Vorstin kwam langs, onder politiebegeleiding. Ze heeft mijn werk bekeken en het idee geopperd mij een opdracht te geven.

Korte tijd later kreeg ik een telefoontje dat ze iets wilde kopen. Een kleinplastiek dat ze als kerstcadeau aan Claus gaf. Dat heb ik nog naar het paleis op de Dam gebracht. Ze wilde een beeldentuin maken bij Paleis Huis ten Bosch, ter grootte van een voetbalveld. Ze was daar toen net mee begonnen.

Beatrix: Giraffe uit 1953. Poserend op de brug van Draekensteyn 1963 en zittend meisje 1954.

Er stond al iets van Irène Prinsen, en gelijk met mijn beeld kwam er een beeld van Dodeigne.Toen ik mijn beeld in haar beeldentuin plaatste, heb ik er nog een kleinplastiek bij cadeau gegeven. Haar smaak is gevarieerd, iets van Andre Volte of Jan Timmer. Zelf heeft ze een sterk figuratieve opleiding genoten, bij Charlotte van Pallandt. Van Rood zelf was van circa 1948 tot 1984 de lerares beeldhouwen van Koningin Beatrix. Zij was een leerlinge van Jan Bronner, hoogleraar aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam.Van Rood ontwierp voor Beatrix een groene draak, een beeld dat op het roer werd geplaatst van het koninklijk jacht de De Groene Draeck. De beeldhouwster overleed in 2000. Tony van de Vorst gaf na het overlijden van Rood, les aan Beatrix. Zij werkt ook moderner, maar met een figuratieve achtergrond. Toen we mijn beeld hadden geplaatst, hebben we getoast en nog even in haar atelier geweest in Huis ten Bosch. Dat is een ruimte waarin ze boetseert en aan kleinplastiek doet. Elke donderdag werkt ze daar en heeft dan ook les.


Beatrix: Tekening uit 1956. Schets uit 1960 en een tekening uit 1958.

Grootmoeder Wilhelmina heeft fraaie natuurlandschappen gemaakt die wel aansprekend zijn. In vele locatie's op deze aardkloot heeft zij artistiek bezien haar voetsporen nagelaten. De penseelstreek in haar creatieve uitingen, was wat grover dan die van haar kleindochter en haar gebruik van kleuren enigszins realistischer dan die van Beatrix. Op de middelste foto van de door de huidige Koningin vervaardigd schilderij (een paar jaar na haar wettelijke volwassenheid) lijkt de bossage in geen verhouding te staan met de schimmel ervoor. Ook ontbreekt hier enige dieptewerking. Wat wel goed is, is het tekenen van het dier. Die verhoudingen kloppen. Oren, neus, poten kop en lijf zijn qua verdeling juist en goed te noemen. Waar Wilhelmina wat fijner met de penseel streep is omgegaan, verwaarloost de toenmalige Prinses dit behoorlijk. In de tekening van het dier is niets of te weinig ervan terug te vinden.


Wilhelmina: Uddelermeer. Beatrix Paard uit 1956 en Wilhelmina, Noors landhuis.

Ze heeft les gehad van leermeesters die in een degelijke, figuratieve traditie stonden: Theo von der Nahmer, de maker van het bekende beeld van Eline Vere in Den Haag, Charlotte van Pallandt, die het niet onomstreden beeld van Koningin Wilhelmina ontwierp, en Tony van der Vorst, van wie Hare Majesteit iedere donderdag in haar eigen atelier beeldhouwles krijgt. Wat Beatrix’ liefde voor de kunst kenmerkt is dat ze duidelijk verstand van zaken heeft en dat ze kunst niet ziet als een aangename tijdpassering of leuke randversiering.

‘Kunst en cultuur leveren een onmisbare bijdrage aan de kwaliteit van ons bestaan. Toegankelijkheid voor zo veel mogelijk burgers is daarbij van groot belang’, zo klonk het in de in de troonrede van 2000. Maar ook: ‘In kritiek op de massaliteit loopt kunst voorop, is zij onontkoombaar elitair, exclusief en soms moeilijk te volgen’, een uitspraak in haar kerstrede van 1991, die kunst als hoofdthema had. Woorden die toch haar mening weer gaf hoe zij daar overdacht en aldus duidelijk maakte.


Dr. Albert Plesman Den Haag. Beatrix Creatief met verf en De Dokwerker in Amsterdam.

Toch zijn erover de kwaliteiten van de Majesteit betreffende haar creatieve bekwaamheden kritische noten te horen. De egards waarmee Beatrix door personen uit de kunstwereld, wordt behandeld als ware zij hun gelijke, maken duidelijk dat de omgang met iemand die haar ambt 'bij de gratie Gods' uitoefent op menigeen kennelijk een onuitwisbare indruk maakt. Dit verklaart ook de belangstelling voor de bijeenkomsten die Beatrix tussen 1968 en 1975 op kasteel Drakensteyn belegde.

Het doel van deze bijeenkomsten, waarvoor beeldend kunstenaars, dichters, musici en schrijvers werden uitgenodigd, was nogal mysterieus gezien het schrijven te dien aangaande dat door de dames en heren werd ontvangen. De meer dan fraaie volzin, die getuigt van een slechte kennis van onze taal en nog meer van de onderwerpen, geeft weer wat er toen leefde bij de Prinses. 'Om een werkelijk inzicht in de geest van de tijd te krijgen, moet men de essentie leren begrijpen van de phase van ontwikkeling waarin de geest van de mens, dus de mens zelf, van die tijd en op die plaats verkeert.


Beatrix: Fraai gestileerd Pastel.

Kennelijk deed Beatrix In haar jonge jaren in haar hang naar esoterie blijkbaar niet onder voor haar moeder en grootmoeder. Niet alle uitgenodigde kunstenaars waren gevoelig voor deze hocus-pocus: 'We kregen een onbegrijpelijk soort brief en huilend van het lachen hebben we die aan elkaar voorgelezen', aldus Reinbert de Leeuw. Wat hierboven over de vermeende kunstzinnige aard van Beatrix is gezegd, kan probleemloos worden veralgemeniseerd. De bijdrage van de Oranjes aan de kunst en cultuur hier te lande wordt schromelijk overdreven: 'De Oranjes en de cultuur is een hoofdstuk op zichzelf, dat zijn belang echter niet aan zijn omvang dankt. Men is er bijster gauw over uitgepraat', aldus Jan en Annie Romein (geciteerd). En daarmee is alles gezegd!


Beatrix: Alfred Moser. Koningin Beatrix door Eduard Baron Speyart van Woerden. Beatrix: Jantje Beton en Koningin Beatrix, door Eduard Baron Speyart van Woerden.

Hoe andere beeldhouwers Koningin Beatrix in steen, brons, hout of verf toevertrouwen is op bovenstaande foto's te zien. Zelfs adellijke beeldhouwers hebben zich daarop geworpen. Linker- en rechterfoto is een prachtige buste van de Majesteit vervaardigd door Eduard Baron Speyart van Woerden. Voorts is een buste geplaatst van Alfred Mozer, afkomstig uit het atelier van de Majesteit. Met dat vergelijkingsmateriaal kan men de kwaliteit van de gegoten bronzen beelden, de expressie van de beelden alsmede of zij een goede weergave zijn van degene die daarvoor hebben geposeerd, bepalen.

Een van de bekendste leermeesters op het gebied van beeldhouwen voor Beatrix was onderstaand artiest. Mari(e) Silvester Andriessen (Haarlem, 4 december 1897 - aldaar, 7 december 1979) was een Nederlands beeldhouwer. Hij kan worden beschouwd als lid van de tweede generatie van de Groep van de figuratieve abstractie, ook bekend als De Groep. Andriessen kwam uit een katholieke familie. Zijn grootvader was kunstschilder, evenals zijn moeder Gesina Vester. Zijn vader was de musicus Nico Andriessen. Van zijn broers werd Willem een bekend pianist en Hendrik een vooraanstaand componist. Hij volgde eerst de Haarlemse Kunstnijverheidschool en daarna de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Op de academie kreeg hij les van de legendarische professor Jan Bronner.

De jaren tot en met de oorlog waren voor hem en andere beeldhouwers moeilijk. Er waren weinig opdrachten. Andriessen leefde toen vooral van portretopdrachten. De periode 1940-45 gaf een beslissende wending aan zijn leven en aan zijn werk. Andriessen moest als 'arisch kunstenaar' lid worden van de op nationaal socialistische leest geschoeide Nederlandsche Kultuurkamer, wat hij weigerde. Hierdoor kreeg hij geen opdrachten en mocht hij niet exposeren. Andriessen hield in zijn huis Joodse onderduikers verborgen en het verzet had in Andriessen's atelier een wapendepot.

Toen de oorlog afgelopen was, wilden vele gemeenten een oorlogsmonument hebben. Slechts weinigen wisten hoe een dergelijk monument eruit moest zien. Van zijn leermeester Bronner had Andriessen geleerd dat een beeld duidelijk, helder en overzichtelijk moest zijn. Hij liet zich inspireren door de Franse realisten Constantin Meunier, Aimé-Jules Dalou en Auguste Rodin. In 1954 deed hij mee aan de ontwerpwedstrijd voor D'r Joep in Kerkrade, die gewonnen werd door de Amsterdammer Wim van Hoorn. Samen met Wessel Couzijn en Nic Jonk nam Mari Andriessen het initiatief tot de Academie '63, die later is omgezet in Ateliers '63.'

Na zijn studie aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam in 1923, kwam Andriessen door zijn katholieke afkomst vooral al snel in aanmerking voor opdrachten van kerken en gelijkgerichte bouwverenigingen. In dit vroegste werk - streng gestileerde gevelstenen en beelden met bijbelse onderwerpen - dreunen de lessen van Professor Bronner door en is de hang naar het middeleeuwse onmiskenbaar. Een van zijn eerste commerciële opdrachten was het vervaardigen van drie heiligenbeelden (hout, 1922) voor een noodkerk in Aerdenhout.

Andriessen werd de meest gevraagde kunstenaar voor oorlog's- en verzetsmonumenten. Bekend zijn Man voor het vuurpeloton in Haarlem (brons, 1949), Het Vrouwtje van Putten in de gelijknamige plaats (kalksteen, 1949), De Dokwerker in Amsterdam(brons, 1952), het uit zes figurale groepen bestaande monument in het Volkspark te Enschede (brons, 1953), het uit drie figuren bestaande monument aan de Lijnbaan in Rotterdam (brons, 1957), het Monument burgerslachtoffers in Nijmegen (kalksteen, 1959), het Marinemonument in Scheveningen (tufsteen, 1966) en Anne Frank bij de Westerkerk te Amsterdam (brons, 1975). Andriessen's roem als beeldhouwer van grote beelden leidde tot opdrachten voor monumenten ter ere van gedenkwaardige landgenoten, zoals van Cornelis Lely op de Afsluitdijk (brons, 1953), Albert Plesman in Den Haag (brons, 1958) en Koningin Wilhelmina in Utrecht en Amsterdam (Wilhelmina Gasthuis) ( beiden: brons, 1967).

Centraal thema in zijn monumentale werk is de moderne mens die, niet gebonden door een architectonische context, maar geplaatst op een voetstuk, in de vrije ruimte staat. Karakteristiek zijn de krachtige compositie, de heldere opbouw in volumen en de vereenvoudiging van het detail, waardoor de nadruk is komen te liggen op de grote vorm van de plastiek. De boodschap, dramatisch ingetogen en voor een ieder verstaanbaar, wordt bereikt met louter plastische middelen. Andriessen behoorde tot De Groep van traditionele figuratieve beeldhouwers, die na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke plaats in de Nederlandse kunst innam.

Een van zijn beroemdste werken is De Dokwerker op het Amsterdamse Jonas Daniël Meijerplein ter herdenking van de Februaristaking van 1941. Ook het beeld van Adriaan Roland Holst bij de Bergense Ruïnekerk werd door Andriessen vervaardigd. Gedurende zijn leven ontving Andriessen vele eerbewijzen waaronder de Prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945. In 1977 werd hem een overzichtstentoonstelling in het Frans Hals Museum te Haarlem aangeboden. Bij deze gelegenheid sprak zijn oud-leerling en boezemvriend Theo Mulder. Na die tentoonstelling sprak men met recht van 'onze nationale beeldhouwer'. Twee jaar later, drie dagen na zijn 82e verjaardag, overleed Andriessen. Op de dag van zijn begrafenis legden onbekenden een krans bijDe Dokwerker in Amsterdam.