De Huizen van Oranje en Nassau

Eclatant Vervoer
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland
Bronvermelding

 Majesteitelijk Vervoer 

Koninklijke Paarden

Er zijn vele soorten koetspaarden: Voor de Koninklijke Stallen zijn feitelijk slechts drie paardenrassen van belang. De Fries, de Groninger en de Gelderlander. Zij werden gekozen uit de vele rassen die inmiddels haar intrede hadden gedaan. Voornoemde rassen zijn bij uitnemendheid geschikt voor het trainen en het dresseren onder moeilijk omstandigheden zoals die mogelijk kunnen voorkomen in diverse situaties. Immers, een rijtuig als de Gouden Koets sturen en trekken, alsmede de volgkoetsen, vereist van mens en dier een opperste concentratie. Ook dienen de dieren 'vuurvast' te zijn. Met andere woorden niet ' op hol te slaan' bij ontploffend vuurwerk, rookbommen en andersoortige grapjes die sommigen toch nodig vinden uit te halen.

Binnenplaats Koninklijk Staldepartement
Het Koninklijk Staldepartement.

Al was het maar om de orde eens leuk te verstoren. Daarvoor worden de paarden in eigen stallen gehouden en verzorgd door diverse dierenopassers waaraan zij gewend zijn. Koetsiers krijgen een speciale opleiding om samen met de paarden met soms zeer vervelende actie goed om te kunnen gaan. Dat dit broodnodig is, blijkt wel uit de diverse onregelmatigheden die in de loop van de jaren hebben plaats gevonden. Gelukkig was er geen sprake van ernstige ongelukken en bleef het beperkt tot vuurwerk en een rookbom. Elk jaar even voor Prinsjesdag kan men de training bewonderen op of nabij het Scheveningse strand. Ook voor de begeleidende militairen te paard, is de straffe opleiding een must. Voorkomen is beter dan genezen.

De Koninklijke Stallen met name de plaats waar de paarden worden gestald, is opgedeeld in drie gedeelten: twee voor de 24 zwarte koetspaarden (Groninger's/Geldersen en Friezen) die overigens ook bereden worden, en één voor de 9 rijpaarden (in alle kleuren). De paarden staan dik in het stro en worden voornamelijk in de stad gereden. Er is een stapmolen, solarium, poetsplaats, 2 buitenrijbanen en een rijhal, gebouwd naar het voorbeeld in Wenen, die echter maar weinig wordt gebruikt.

Het Friese Paard

Het Friese paard is het enige Nederlandse paardenras en behoort tot de categorie warmbloedige dieren. Het zijn barokke paarden en stammen af, zoals reeds werd vermeld, van de Equis Robustus. Het paard voornoemd is de voorvader van de Friese paarden. De dieren werden, om een beter ras te krijgen, gekruist met Arabische volbloeden, Spaanse Andalusiërs, de Oldenburgers en met Westfriezen. Door het fokken met deze paardenrassen ontstond uiteindelijk het Friese paard zoals wij dat hedentendage kennen. Rond de 17e eeuw waren dit paardenras bij de wat rijkere boeren in Friesland zeer gewild. Hun steun bij het zware boerenwerk was uiterst welkom en daarnaast trokken zij ook elke zondag de kar die de mensen vervoerden naar de kerk.

Bovendien benadrukte een Fries de status die je als agrarisch ondernemer had en verhoogde daarmee feitelijk het aanzien des persoons. Niet iedereen kon zich een Fries paard permitteren. Aan het einde van de 19e eeuw hadden de boeren het financieel moeilijk en kwam het originele Friese paardenras in zwaar weer terecht. Door teveel fokken op schoonheid, waren de dieren niet sterk genoeg meer om ook het zwaardere werk op de boerderij te doen. Meerdere paarden kon bruin niet trekken. Daarom verkochten veel agrariërs hun Friese paarden of kruisten ze met zwaardere rassen, zodat het nageslacht sterker zou worden. Het nadeel hierbij was dat dit ten koste ging van de zuiverheid van het Friese ras.

Het Friese paard is een inlands raspaard. Zijn wortels gaan ver terug in de tijd. Al in de 13e eeuw was de Fries bekend en tegenwoordig vertoont het steeds duidelijke overeenkomsten met zijn verre voorouders. Het Friese paard is een sierlijk ogend paard met veel behang en een fiere houding. Het lichaam is compact en sterk. Een Fries is vrijwel altijd zwart zonder aftekeningen. Aftekeningen zijn dan ook verboden, hoewel een klein kolletje een enkele keer door de vingers wordt gezien. Een enkele keer komt er een zeer zeldzame bruine variant voor. De schofthoogte ligt tussen 1,55 m (voor opname in het stamboek) en 1,70 m. Bekend zijn de Friezen vooral van de shownummerrubrieken, waarin ze voor de Friese Sjees lopen en gereden worden door boeren en boerinnen in Friese klederdracht. In Friesland heeft zich dit tot een elk jaar terugkerend festijn ontwikkeld, waarbij vele toeristen komen kijken.

Het paard is namelijk oorspronkelijk gefokt als werkpaard dat doordeweeks gewoon moest ploegen, en op zondag werd het paard voor de koets gespannen als de familie naar de kerk ging. Maar ook onder het zadel presteert de Fries goed. De Fries heeft duidelijk aanleg voor dressuur en hij wordt ook veel gebruikt als hogeschoolpaard bijvoorbeeld in het circus.

Op het Friese platteland werd de Fries een uiting van een zekere welstand bij de boeren. Naast het trekken van een wagen, werd het dier ook gebruikt voor vertier in de vorm van kortebaan-draverijen onder het zadel. Traditioneel wordt het paard gereden met enkel een kleine oranje deken op zijn rug. Rond die tijd gebruikte men het Friese ras in de bekende Orlov-fokkerij en bij de fokkerij van Amerikaanse dravers. Een zware periode in het bestaan van de Fries ontstond in het begin van de 20ste eeuw. Het ras kon de concurrentie niet aan met zwaardere rassen. De dansende pronkpaarden van de boerenstand waren uiteindelijk minder geschikt voor het zware boerenwerk. Helaas werd er geprobeerd toch in de race te blijven door het Friese ras te kruisen met zwaardere rassen. De uitkomst daarvan, was desastreus te noemen en het noodlot sloeg voor het Friese ras meedogenloos toe.


Training met de Friezen

Het bestaan van de ECHTE Fries kwam op het spel te staan. Gelukkig kwam het niet zover dat de ECHTE Fries verdween.Nu is het Friese paard uiterst populair en wordt het gebruikt in diverse takken van sport. Zowel als rijpaard als men- en tuigpaard is het dier uitermate geschikt en levert daardoor uitstekende prestatie's. Het eerste feitelijk bewijs van het bestaan van dit dier en van de naam ' Fries paard' is afkomstig van de Duitse Keurvorst Johann Frederik von Sachsen rond 1544.

Hij kwam naar de Rijksdag te Spiers met een Fries. Een paar jaar later bereed hij deze hengst tijdens de bekende Slag bij Muhlberg en werd in de verte herkend door Keizer Karel V. Ook in de 17e eeuw was het Friese paard al goed vertegenwoordigd in verschillende rijscholen waar men de Hogeschool der rijkunst beoefende. Rond de eeuwwisseling (18e naar 19e) werd het gebruik van dit prachtige ras meer en meer beperkt tot het huidige Friesland.

Op 1 mei 1879 werd in het café ' De drie Romers' te Roordahuizen, het Friesch Paarden Stamboek opgericht. Men registeerde de nog overgebleven echte Friezen om meer bekendheid aan het ras tegeven. Boven dit edele ras verder te ontwikkelen. Toch bleef de populariteit uitgaan naar zwaardere rassen, de zogenoemde Bovenlandse paarden. Ondanks deze actie ging het in het begin van de 20ste eeuw snel bergafwaarts. Zo waren er in 1913 nog slechts oudere stamboekhengsten beschikbaar voor de fokkerij.Deze situatie was voor een aantal Friezen onaanvaardbaar en men vreesde dat dit ras weldra zou uitsterven. Door deskundig aankoop- en fokbeleid van de nog aanwezige kwaliteit, waarvoor ver over zee moest worden gegaan(Amerika), kwamen voldoende volbloed veulens ter beschikking.


Span Friese paarden en Ringsteken in Friesland.

Doordat beleid werd het Friese ras van de ondergang gered. Vele stoeterijen, o. m. de Koninklijke Stoeterij in Borculo en de Stoeterij 'De Oorsprong' van de bekende Friese familie Van Eysinga, in 1885 gesticht in Huis ter Heide(Fr), speelden hierin een cruciale rol.

Het Friese paard heeft naast de fraaie bouw ook een prachtig karakter dat zich uit door vriendelijkheid, intelligentie, aanpassingsvermogen en een forse bereidwilligheid om voor de mens te werken. Dankzij dat karakter zijn er altijd mensen geweest die hun schouders onder het voortbestaan van deze dieren hebben gezet.

De dansende Fries voor een ploeg is iets dat men vandaag de dag niet veel meer tegenkomt eerder staat deze edele viervoeter voor een prachtige opgetuigde kar of voor een bolderwagen.

De geschiedenis van het Friese paardenras kenmerkt zich door een diepe genegenheid van mens en paard voor elkaar. Het respect dat je ook nu nog, niet vaak tegenkomt. Slechts bij de Friezen die bekend zijn met de Historie van het ras, vindt je dit. De uiteindelijke ontwikkeling van het Friese ras verliep voorspoedig. In het jaar 1965 stonden er 500 merries ingeschreven in de Registers van het Stamboek. Dankzij liefhebbers van dit ras, die de moeite namen om de Fries onder de aandacht van anderen te brengen die niet van huis uit paarden bezaten, ging het tempo van vermenigvuldiging behoorlijk snel.


In oprjochte Frys

Een promotietour in 1967, een soort van kruistocht kan men wel stellen, droeg bij aan het eerder genoemde effect het Friese paard onder de aandacht te brengen van veel mensen. Het ras kende daarna een zeer snelle groei gedurende twee decennia daarop volgend. Men ontdekte de geweldige eigenschappen van de Fries en gebruikte het dier voor allerlei doeleinden. In 2011 waren er meer dan 60.000 ECHTE Friese paarden geregistreerd bij het KFPS en werden op jaarbasis tussen de 6.000 en 7.000 dekkingen beschreven.

Het Friese paard, afgekort de "Fries", is het oudste inheemse paardenras van Nederland. Het ras wordt ook wel de "Zwarte parel van Friesland" genoemd. De paarden van dit warmbloedige paardenras worden officieel vastgelegd na keuring in een stamboek dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Vereniging “Het Friesch Paarden-Stamboek” (KFPS). Dit is ontstaan als onderdeel van een fokprogramma, omdat het ras bijna uitstierf in de vorige eeuw.

Het ras wordt in de 13e eeuw voor het eerst genoemd in een kloosterakte van het bisdom Münster, waartoe delen van het huidige Friesland destijds behoorden. De Romeinse historicus Lucius Cassius Dio (155-229 n.Chr.) schreef dat de Romeinen onder Julius Caesar in hun expeditie tegen de Britten (anderhalve eeuw eerder) paarden uit Hispania, Pannonië, Thracië en Frisia meenamen.

Onduidelijk is echter hoe deze paarden eruitzagen. Bovendien werd Frisia in Dio's tijd gebruikt voor een groot gebied tussen de benedenloop van de Rijn en de Wezer, een gebied dat aanzienlijk groter is dan het huidige Friesland. Dezelfde bedenkingen gelden voor de Romeinse schrijver Vegetius, die rond de 4e eeuw een korte passage schreef over het fokken van paarden bij de Hunnen, Thuringers en Frigiscos, waarin sommige historici de Frisiavones of Frisii zien.

De Gelderlander

De fokkerij van het Gelders paard is al meer dan een eeuw oud. Welleswaar met niet zo'n indrukwekkende achtergrond als de Fries, maar toch aardig. Van oorsprong is het gelijk de Groninger een landbouwpaard. Het heeft zijn kwaliteit en karakterstructuur te danken aan de tijd dat het op de boerderij in gebruik was. Toen machines de taken van paarden veelal overnamen - omdat dat goedkoper was - werd dit dier omgevormd tot een rijpaard. De belangrijkste inbreng bij die procedure was het kruisen met buitenlandse rijpaardhengsten en de Engelse volbloed. Voor de tuigpaard fokkerij werden Hackneys gebruikt en de voormalige stamboeken VLN en NWP werden langzaam maar zeker omgevormd tot de tegenwoordige KWPN. Thans zijn is de Gelderlander voornamelijk bezig als rijpaard in de dressuur en springrichting.


De beurt aan de Gelderlanders.

De Gelderlander stond aan de basis van de huidige kweek van internationale sportpaarden en heeft daardoor zijn vroegere benaming ' basispaard' eraan te danken. Net als bij de Fries zijn er liefhebbers geweest die het basismateriaal van de Gelderlander niet verloren wilden laten gaan. Daarvoor heeft dit dier nu een eigen fokrichting binnen het KWPN met als doel het behoud van het oorspronkelijke type en de daaraan verbonden bloedlijnen. Voor de Gelderse paarden heeft de KWPN aparte predikaten in het leven geroepen. De Gelderlander is een paard met een aansprekend front, goede bewegingen gepaard met een zeer krachtig gebruik van de achterhand. Voorts kenmerkt dit ras zich door een klassieke belijning met voldoende bot en massa.

Het Gelders paard is ook een Noord-Nederlands paardenras. De schofthoogte is minimaal 155 cm en maximaal 160 cm. Ze zijn vaak bruin van kleur maar ook wel eens schimmel. Schimmel is een kleur waarbij het paard donker wordt geboren en later grijs en zelfs helemaal wit wordt Het uiterlijk van dit paard kenmerkt zich door heel veel wit aan hun benen en hoofd. De paarden kunnen hun voorbenen heel hoog optillen.

Daarom lopen ze vaak voor een rijtuig. De paarden willen heel graag werken. De paarden vallen onder het KWPN stamboek. Vroeger had je in Gelderland een sterk trek- en werkpaard.Dit paard leek een klein beetje op het Groninger paard. Het paard uit Gelderland zag er echter minder zwaar en veel slanker uit. Toen de paarden naast het werken ook voor een koets moesten lopen, zijn de mensen de trekpaarden uit Gelderland gaan kruisen (paren) met andere paardenrassen. Met Engelse volbloed paarden (hele slanke paarden met lange benen die heel hard kunnen lopen), maar ook met paarden uit Egypte, Rusland, Frankrijk en Duitse paarden. De Duitse paarden zijn ook gebruikt om te kruisen met Groningse paarden. De mensen vonden het mooier als een paard er slank uitzag. Je ziet nu niet zo heel veel verschil meer tussen het Gelderse paard en het Groninger paard. Er zijn nu mensen die het paard aanspannen of op het paard rijden. Er zijn zelfs paarden die heel goed kunnen springen!


De Gelderlander

Dit paard heeft de beschikking over een goede gezondheid en hardheid en de meest voorkomende kleur is vos, vaak tezamen met veel witte tekeningen. Andere kleuren voor dit paard zijn zwart, bruin en schimmel. De stokmaat van de Gelderlander ligt rond de 1.65 m. Het dier wordt als temperamentvol ervaren met een werkwillig, vrolijk en betrouwbaar karakter. Het is een allround paard dat zowel onder het zadel als aangespannen te gebruiken is. Ook is de Gelderlander prima te gebruiken voor topsport alsmede voor recreatieve mogelijkheden. Dankzij deze mogelijkheden ziet men het dier veelvuldig terug in diverse takken van sport als, spingen, dressuur en mensport. In de eerder genoemde disciplines heeft de Gelderlander een uitstekende plaats veroverd.

Het ras is aantrekkelijk voor de fokkerij van warmbloed- en tuigpaarden. In 2007 was de merrie Miss Daisy(van Fortissimo) het eerste Gelderse paard dat in wedstrijdverband een endurance van 160 km wist af te leggen. Zij behaald daarme, met haag berijdster, de 2e plaats op de Duitse Heidedistanz. Het Gelders paard staat op de lijst van zeldzame rassen en er wordt van alles aan gedaan om dit puur Nederlandse paardenras in stand te houden. Ook is de Gelderlander tegenwoordig een erkende fokinrichting van de KWPN, simpelweg ontstaan uit een landbouw rijpaard en het voormalig stamboek SGLTD. Voorheen werd het Gelders paard veel gekruist met het Engelse volbloed om de dieren fijner van bouw te krijgen en het in de richting van het huidge sportpaard te fokken.

Paarden van het Gelderse ras kenmerken zich door een betrouwbaar, gehoorzaam en werkwillig karakter. De paarden hebben een aansprekend hoofd, een ruime stap, een hoge en ruime draf, een goede galop en een uitstekende gezondheid gepaard aan een lange levensduur. De kleur is vaak vos, maar ook bruin, zwart, schimmel en bont komen voor. Veelvoorkomend zijn witte aftekeningen aan hoofd en voeten. De stokmaat varieert van ongeveer 155 tot 163 centimeter.

De Gelderlander werd oorspronkelijk, net als het iets zwaardere Groninger paard, gefokt als werkpaard dat veelzijdig genoeg zou zijn om door de week als trekpaard zwaar werk te verrichten op de boerderij en in het weekend gebruikt te worden als stijlvol rij- en tuigpaard. Bij het vroegste ontstaan van het ras werd fokmateriaal gebruikt van onder andere andalusiërs, napolitaners, anglo-normandiërs, norfolkdravers en holsteiners. In de 19e eeuw werd fokmateriaal gebruikt van Oost-Friese paarden, hackneys en Engelse volbloeden. De verwantschap tussen beide Nederlandse warmbloedrassen blijkt uit het feit dat Groninger hengsten steeds voor honderd procent werden toegelaten als vader voor Gelderse veulens.

De Groninger

Het Groninger paard was in feite een ras dat werd gefokt en ontwikkeld voor het werken onder extreme omstandigheden. Bijvoorbeeld de zware kleigronden die Noord-Nederland rijk is. Het paard is massief en krachtig. Bij uitnemendheid geschikt voor het boerenwerk. Luidens de statuten van de fokvereniging: ' Het paard is een zwaar, lang gelijnd en kortbenig warmbloedpaard met een krachtige bouw, een sprekend hoofd, een gespierde middellange hals, voldoende schoft die soepel overgaat in een niet te lange, sterke rug, een tamelijk schuine schouder, een brede en diepe zwaargespierde romp, ronde welving der ribben, een zwaar ontwikkelde achterhand, massief beenwerk met korte platte pijpen en ruime harde voeten'.


Training voor Prinsjesdag met Groningers.

De Groninger staat bekend om zijn werkwilligheid en het rustige betrouwbare karakter. Dit paard stond samen met de Gelderlander aan de wieg van het Nederlands warmbloedpaard dat in de paardensport uitstekende prestaties levert op elk niveau. Rond 1870 zag dit ras het levenslicht door het te kruisen met Oost-Friese paarden en de bekende Oldenburgers. Van belang voor deze ontwikkeling was dat alle drie de rassen zich kenmerkten door een diversiteit aan eigenschappen. Karakterstructuren die een gelijkluidende overeenkomst hadden, waardoor de kwaliteit ervan sterk verbeterde. Vanaf 1880 werd de Groninger in stamboekverband gefokt. Gelijk de vorige paardenrassen kende ook de Groninger problemen met het voortbestaan.

Dankzij de opkomende modernisering van de landbouwmechanisatie en de daaraan oplosmakelijk verbonden motorisatie, werd dit fraaie ras ernstig bedreigd in haar bestaan. Ook van gewicht was de wens van ruiters om te komen tot een beter presterend springpaard. Daarbij was het voor hen niet van belang waar zo'n dier haar bakermat had. Om aan die wens te kunnen voldoen, kruisten men de Groninger met Engelse volbloed hengsten en rijpaarden afkomstig uit de regio Oldenburg en Frankrijk.

Het Groninger paard is een Noord-Nederlands paardenras. In het jaar 1978 werd de laatste originele Groninger hengst, Baldewijn, gered uit de handen van een hebberige slager. Daarna begon een groep eigenzinnige fokkers zich in te zetten voor het behoud van de Groninger.Dit ras vindt zijn oorsprong bij het inlandse noordelijke paard zoals dat door de eeuwen heen in de gebieden langs de kust van de Noordzee is gefokt in ons land, Duitsland en Denemarken. Sinds ca. 1870 werd het gekruist met hengsten uit Oldenburg en Oost-Friesland. Het paard is een zwaar, lang gelijnd en kortbenig warmbloedpaard met een krachtige bouw, een sprekend hoofd, een gespierde middellange hals, voldoende schoft die soepel overgaat in een niet te lange, sterke rug, een tamelijk schuine schouder, een brede en diepe zwaar gespierde romp, ronde welving der ribben, een zwaar ontwikkelde achter hand , massief beenwerk met korte platte pijpen


Het Groninger Paard hwwdt niet alleen ruime harde voeten.

Het Groninger paard heeft ook een stap die ruim en energiek, de draf is vlot en economisch, er is sprake van een voldoende goede galop. Ze kunnen langdurig grote werkprestaties leveren en hebben een goede gezondheid. Favoriete kleuren binnen de populatie zijn (donker)bruin en zwart met geringe witte aftekeningen. Andere kleuren komen ook voor, maar zijn minder algemeen. Stamboekvereniging ter bevordering en instandhouding van het Groninger Paardenras in Nederland.Opgericht op 27 februari 1982, erkend bij Koninklijk besluit van 28 november 1985. Erkend als oorspronkelijk stamboek volgens de regels van de Europese Unie in maart 1995.

Voor dat doel werden ruim 20 merries aangeschaft om Baldewijn de ruimte te geven zich een heerlijk uit te mogen leven. Het had effect en in 1982 richtte men de Stamboekvereniging van het Groninger Paard op(SGP) . Dit Noord-Nederlandse paardenras was hierdoor, qua ontwikkeling, in een stroomversnelling gekomen, mede dat het werd erkend bij Koninklijk Besluit van 28 november 1985. De SGP werd gesticht omdat vele andere Nederlandse paardenfokverenigingen op gingen in de overkoepelden organisatie KWPN. Liefhebbers en fokkers van het Groninger ras wilden niet dat het ras haar identiteit zou verliezen. De populariteit als tuigpaard nam door de motorisering in de landbouw in het midden van de 20e eeuw af maar het paard werd daarna in landelijke rijverenigingen nog volop als rijpaard gebruikt.

Door veredeling in de richting van rijpaardtypes voor de top van de paardensport kwamen vele nakomelingen van het Gelderse paard (vroegere stamboekaanduiding: Sgldt) terecht in het meer algemene 'sportpaarden' register van het 'NWP'. Het Gelders paard staat dus samen met het Groninger paard aan de basis van de fokkerij, die binnen het huidige KWPN-stamboek het zeer succesvolle Nederlands Warmbloedpaard heeft opgeleverd. Het Gelderse paard ondervond van verschillende kanten steeds veel waardering, bijvoorbeeld als politiepaard en als koetspaard in de Koninklijke Stallen. Ook in het buitenland vielen zijn prestaties op, hetgeen zich uitte in de verkoop van Gelderse paarden naar het buitenland, waar zij bijvoorbeeld in de Verenigde Staten ook als springpaarden succesvol waren en deelnamen aan de Pan-Amerikaanse Spelen. Zowel als koetspaard voor professionele beoefenaars van de mensport als voor het recreatief mennen door vrijetijdskoetsiers ondervonden de goede tuigpaardeigenschappen van het ras in de afgelopen jaren een positieve herwaardering.


Oer-stammen van paarden

De voorloper van onze huidige paarden vinden we ruim 3000 jaar voor Christus in Afrika en Azië. Er waren, in de basis twee soorten, t. w. de Equis Oriëntalis en de Equis Robustus. De eerste werd de wildvorm van het zo beroemde Prezwalski-paard en zou daarmee de grondlegger zijn geweest voor de volbloedrassen. Het andere dier, iets grover van bouw, werd terug gevonden bij de Germanen. Via de Grieken en de Egyptenaren komen we bij de Romeinen terecht. Deze gebruikten de dieren voor allerhande werkzaamheden, zoals vervoer en strijd. De Griekse schrijver Xenophon (430-354 voor Christus) beschreef zeer uitvoerig de paarden en ook de Galliërs zagen het nut van deze beesten in, m.n. dat zij een ruiterij vormden. De rijdieren bij de laatsten waren ronder en grover met een lange sterke hals, vergeleken met de slanke Griekse en Romeinse paarden. Bij de Romeinse dieren kon men al hoefbeslag aan treffen terwijl ook het couperen van staarten een gebruik was.