De Huizen van Oranje en Nassau

Begrafenis Prins Willem van Oranje
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland
Bronvermelding

 Koninklijke Grafkelders 

Prinselijke Grafkelders Breda

Engelbrecht I van Nassau-Dillenburg (*1370 - †1442) was de eerste Graaf uit het geslacht van Nassau-Dillenburg die in Onze Lieve Vrouwekerk te Breda werd bijgezet. Voor de 72-jarige Graaf werd de zogenaamde Eerste Grafkelder in het oude Heerenkoor gemaakt, echter zonder enige verdere aanwijzing. Een eerbetoon aan deze Nassau - in de vorm van een monument - werd pas in latere jaren gerealiseerd. Rond 1380 kwam eerst het Grafmonument van Jan II van Polanen en daarna het Grafmonument van Jan III van Polanen. Tenslotte, voor 1394 het Grafmonument van Engelbrecht I & Johanna van Polanen en Jan IV van Nassau & Maria van Loon.

In de Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk van Breda liet Jan IV van Nassau een acht meter hoog praalgraf aanbrengen tegen een van de wanden van de kooromgang. Het ontwerp herdenkt Engelbrecht I van Nassau, zijn vrouw Johanna van Polanen, Jan IV van Nassau zelf en diens vrouw Maria van Loon-Heinsberg. Het in de jaren 1460 tot 1490 gebouwde monument is acht meter hoog, vier meter breed en gemaakt van zachte Franse kalksteen. Het is voor die tijd al ouderwets van vorm. De renaissance heeft geen invloed op het ontwerp gehad en het doet veeleer denken aan Spaanse grafmonumenten waarbij graven in de kathedraal van Burgos voor de onbekende kunstenaars model zullen hebben gestaan. Het monument is een driedimensionale retabel waarin de beide stichters en ook Engelbrecht en Johanna geknield voor een Madonna met kind bidden.


Praalgraf Engelbrecht I van Nassau

Achter hen staan hun patroonheiligen Hiëronymus (met kardinaalshoed) en Johannes de Doper rechts en de geharnaste Sint-Joris en Sint-Wendelinus links. Twee "zwevende" engelen houden een baldakijn vast en daarboven vinden we een gotische boog met het wapenschild van de Nassau's, nissen met wapen schilden en helmen en daarboven pinakels. Er zijn tekeningen van Jan Gossaert de Mabuse bewaard waarop details van het monument voorkomen. Misschien was hij de maker maar ook Jan Mone werd in dit verband genoemd. In de 19e eeuw schreef men het monument toe aan Michelangelo. Dat laatste is gezien de stijl en de kwaliteit van het werk niet plausibel.

In het midden van de 19e eeuw was het monument in zeer slechte staat. Een centraal geplaatst Mariabeeld ontbrak sinds 1624 en werd niet terug geplaatst. Koning Willem III liet de katholieke schrijver Joseph Alberdingk Thijm, hofbeeldhouwer Louis Royer en de katholieke architect Pierre Cuypers het monument in 1860 restaureren. Zij vulden de vele ontbrekende zandstenen figuren en details aan met het hardere steen uit Baumberg. De engelen en de baldakijn kwamen op het origineel niet voor. Cuypers had zeer eigenzinnige opvattingen over de gotiek en de restauraties, het ging om hetcentrale Mariafiguur en tientallen aanvullingen. Zij ademen de sfeer uit van de 19e eeuwse neogotiek en het katholiek reveille.


Wapens van Engelbrecht I van Nassau-Dillenburg (l & r) en eerste publicatie van het Grafmonument van Engelbrecht II van Nassau-Dillenburg

Er zijn twee grafkelders. In de oudste rusten Hendrik III en zijn zoon René van Chalon, de laatste Nassau die in Breda werd begraven. In de andere bevinden zich de overblijfselen van Anna van Buren, de eerste vrouw van Willem van Oranje, en hun jong gestorven dochtertje. Engelbrecht en Cimburga hebben overigens niet hun laatste rustplaats onder hun eigen beeltenis gevonden. Zij liggen in de grafkelder van Engelbrecht I. ls Breda niet in Spaanse handen was geweest bij het overlijden van Willem van Oranje, zou hij naast zijn eerste vrouw begraven zijn en zou de kerk van Breda de grafkerk van de Oranje-Nassaus zijn gebleven.

Deel inhoud Kelder onder Praalgraf Engelbrecht II van Nassau

De originele familiegrafkelder was eigenlijk in de Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk te Breda, maar toen Prins Willem I in 1584 overleed was Breda in handen van de Spanjaarden en dus onbereikbaar. Met die redenen werd hij in de Nieuwe Kerk in Delft begraven. Ook in de Grote Kerk te Breda liggen velen Nassau's. Graaf Engelbrecht I van Nassau-Dietz en Vianden (1370-1442) trouwde in 1403 met, de 11-jarige zeer rijke en enige erfgenaam van haar tak, Johanna van Polanen, Vrouwe van Breda en De Leck (10-01-1392 - 15-05-1445). Hierdoor vestigden de Nassau's zich in Breda waar enkele telgen uit het Huis van Polanen van de tak Polanen in de Grote Kerk te Breda begraven zijn. René van Châlon, de eerste Oranje Nassau, ligt in de Grote Kerk begraven.


Originele familie Grafkelder in Breda.

Zijn praalgraf bevindt zich echter in de St.Pieterskerk te Bar-Le-Duc (Fr). Dit monument toont een half ontvleesd skelet, in de opgeheven hand bevindt zich een kristallen bol waarin het prinselijke hart heeft gezeten. Medio jaren negentig werd met toestemming van het Koninklijk Huis, wederom de graftombe van de Nassau's in de Grote Kerk in Breda geopend. De Oranje's en de Nassau's bezitten twee familiegraven in de Grote of O. L.-Vrouwe kerk te Breda.

Deze crypte was aangelegd door Graaf Jan IV en voorzover bekend twee maal onderzocht, nl. in 1937-'38 en in 1996. (uiteraard met Koninklijke toestemming aangezien de familiegraven van de Oranje´s eigendom zijn van het regerend staatshoofd).

Uit archeologische opgravingen in zowel de jaren 1937-'38 als in de jaren 1994-'96 zijn kelders gevonden die bestemd waren voor de Nassau's uit die tijd.

Deze ondergrondse ruimten waren de eerste grafkelders van de Nassau's in Nederland. Het geslacht b/pat in Dillenburg ook een grafkelder. Deze crypte was aangelegd door Graaf Jan IV en voorzover bekend twee maal onderzocht, nl. in 1937-'38 en in 1996.Uiteraard met Koninklijke toestemming aangezien de familiegraven van de Oranje´s eigendom zijn van het regerend staatshoofd. Uit archeologische opgravingen in zowel de jaren 1937-'38 als in de jaren 1994-'96 zijn kelders gevonden die bestemd waren voor de Nassau's uit die tijd. Deze ondergrondse ruimten waren de eerste grafkelders van de Nassau's in Nederland. Het geslacht bezat in Dillenburg ook een grafkelder. Willem de Zwijger had in deze Bredase kelder of, wat waarschijnlijker is omdat zijn vrouw Anna van Buren en dochter Maria daar waren bijgezet, in de andere Bredase kelder bijgezet zullen worden maar de stad was in 1584 nog in Spaanse handen. De laatste bijzetting dateert uit 1521. In 1873 was de kelder geopend tijdens een restauratie. Men had de precieze ligging daarna weer vergeten.

Er stonden in die ruimte 4 kisten voorzien van opschrift van degene die daarin lag:

Hendrik III van Nassau (1483-1538, neef Engelbrecht II))
René van Châlon van Oranje Nassau (1519-1544, zoon van Hendrik III)
Anna van Buren en Egmond (1533-1558), 1e echtgenote van Willem van Oranje
Maria van Oranje (de eerste, jong overleden Maria, oudste dochter van Willem van Oranje en Anna van Buren)

Deze kelder is voor het eerst in 1937-'38 (na goedkeuring door Koningin Wilhelmina) en laatst open geweest in 1996. NB. In 1937-'38 hebben de onderzoekers van de grafkelder alle stoffelijke resten - met toestemming van Koningin Wilhelmina - onderzocht. De meesten van hen konden geïdentificeerd worden aan de hand van DNA-sporen en andere materialen. Men heeft daarbij ook de stoffelijke resten van Claudia van Châlon, 2e echtgenote Graaf Hendrik III van Nassau geprobeerd te vinden maar er bleek geen spoor van haar stoffelijk overschot te bekennen. Een uiterst merkwaardige situatie die anders doet vermoeden.

In het Koninklijk Huisarchief te 's Gravenhage bevindt zich namelijk een schriftelijke vermelding dat de moeder van René van Châlon in de deze kerk zou zijn begraven. Ook in 1996, toen voor de tweede keer de grafkelder werd geopend, was het niet mogelijk haar resten terug te vinden.De onderzoekers konden niet ander concluderen dan dat Claudia van Châlon elders herbegraven is, hetzij in een onbekend graf in de kerk zelf dan wel in Frankrijk, haar land van herkomst. Een ding is wel zeker; de moeder van René van Châlon heeft wel in die grafkamer gelegen. De reden waarom zij daaruit is gehaald, valt niet meer te achterhalen.


Het demonteren van het Grafmonument van Engelbrecht II van Nassau

In latere jaren werden alle monumenten van de grafkelders, verplaatst naar het nieuwe Heerenkoor oftewel de Prinsenkapel. Dit laatste was het werk van Graaf Hendrik III van Nassau die de opdracht voor deze verandering in de kerk mogelijk heeft gegeven aan Jan Heyns rond 1522. In elk geval was deze aanpassing gebaseerd op de vorm en stijl van het Heerenkoor, respectievelijk de Lieve-Vrouwe-Broederschapskapel en de noordelijke zijbeuk van het schip van de Sint-Janskerk in 's-Hertogenbosch (1478-1516/1517), die op naam staan van Alart du Hamel en Jan Heyns. Een en ander hield in dat de bouw ongeveer 10 jaar heeft geduurd. Het nieuwe Herenkoor werd meer dan een travee langer dan het oude Herenkoor en in plaats van recht, driezijdig gesloten. De architectuur werd rijker uitgevoerd dan die van het nieuwe pastoorskoor. In 1534 werd dus de hele decoratie van het nieuwe Herenkoor cq. Prinsenkapel en het grafmonument ter nagedachtenis aan Engelbrecht II voltooid.


Schets nieuwe plaats in het Heerenkoor rond 1818, overzicht nieuwe plaats Prinsenkapel en Grafmonument Engelbrecht II van Nassau

In het kader van de grote restauratie van de Grote Kerk werd in 1996 de kelder vlak voor het grafmonument voor Engelbrecht I en Jan IV van Nassau geopend. In de grafkelder lagen de resten van zeventien individuen, waarvan drie in loden grafkisten, twee in houten kisten en twee stapeltjes zogenaamde schudresten. Deze schudresten konden worden geïdentificeerd als de gezeefde overblijfselen van Engelbrecht I en Johanna van Polanen. Men zeefde de skeletten vermoedelijk, omdat ze na het voltooien van de grafkelder vanuit een ander graf moesten worden herbegraven. In de vijf kisten lagen de geraamten van Jan IV van Nassau, zijn vrouw Maria van Loon, zijn zoon Engelbrecht II en diens echtgenote Cimburga van Baden. Wie in de vijfde kist was bijgezet werd niet erg duidelijk, misschien ging het om Françoise van Savoye, de eerste echtgenote van Hendrik III. De andere resten konden niet worden geïdentificeerd.

Hendrik III van Nassau-Breda (Siegen, 12 januari 1483 – Breda, 14 september 1538) was Graaf van Nassau en Vianden, Heer van Breda en de Lek en Heer van Asse van 1504 tot 1538. Zijn ouders waren Jan V van Nassau-Dillenburg, stadhouder van Gelre, en Elisabeth van Hessen-Marburg. Hendrik was de broer van Willem de Rijke, Graaf van Nassau-Dillenburg. Logischer wijze volgt hieruit dat Hendrik III een oom was van Willem van Oranje. In 1504 erfde hij de bezittingen van zijn kinderloos overleden oom, Engelbrecht II van Nassau. Hij trad in dienst van Filips de Schone. In 1504 werd hij drossaard van Brabant. Op 17 november 1505 nam Filips de Schone hem op in de Orde van het Gulden Vlies.


Afbeeldingen van het Praalgraf van Engelbrecht II van Nassau

Op 31 december 1510 werd Hendrik III aangesteld als kastelein van Slot Loevestein. Van 1515-1521 was hij stadhouder van Holland en Zeeland. Tevens was hij buitenlid van het Illustre Lieve Vrouwe Broederschap in 's-Hertogenbosch. In 1517-1518 betaalde hij het verschuldigde 'ante obitum' (doodschuld) aan deze broederschap. Hendrik III werd als één van de gouverneurs over de jonge Karel V aangesteld met wie hij een goede band opbouwde. In 1521 overleed zijn tweede vrouw, Claudia van Châlon. In datzelfde jaar, was hij betrokken bij het beleg van de Franse stad Mousson. Namens Karel V nam Hendrik III Lyon in. Tussen 1522 en 1530 verbleef hij als raadsman en opperkamerheer van Karel aan diens hof in Spanje.

In 1524 trouwde hij op aanbeveling van Karel met de zestienjarige Mencía de Mendoza, die als dochter van Rodrigo de Mendoza uit één van de rijkste en aanzienlijkste geslachten van Spanje stamde. Voorts nam Hendrik III van Nassau deel aan een veldtocht tegen de Ottomaanse Sultan Süleyman I. Hij stierf in 1538 en werd in de Grote Kerk in Breda begraven. Zijn weduwe, Mencia de Mendoza, hertrouwde in 1540 met Ferdinand van Aragón, Hertog van Calabrië, zoon van Koning Frederik IV van Napels. Zijn zoon uit zijn tweede huwelijk, René van Châlon, volgde hem op.


Het Paleis van Nassau in Brussel

Het paleis van Nassau werd gebouwd op een strategische plaats op één van de hoger gelegen stadsgedeelten van Brussel niet ver van de residentie van de Hertogen van Brabant, het Paleis op de Koudenberg. Met de bouw werd in de jaren '40 van de 14e eeuw begonnen door de vermogende edelman Willem van Duivenvoorde, toen deze zich in Brussel vestigde. Omdat Willem van Duivenvoorde geen wettige kinderen naliet, kwamen zijn bezittingen, waaronder zijn Brusselse residentie in het bezit van de familie Van Polanen. Door het huwelijk in 1403 van de laatste telg uit deze familie, Johanna van Polanen, met Engelbrecht I van Nassau-Dillenburg, kwam het paleis in het bezit van de Graven van Nassau. De aanwezigheid van de Graven van Nassau in de nabijheid van het Paleis op de Koudenberg – de residentie van de toenmalige machthebbers van de Nederlanden - droeg in grote mate bij tot de groei van hun politieke invloed in de 15e en 16e eeuw.

Tussen de jaren 1480 en 1520 werd het paleis uitgebreid verbouwd door Engelbrecht II en zijn opvolger Hendrik III. De rivieren Mark en Aa of Weerijs komen samen in de stad Breda. Voordat de Aa in de Mark vloeide, vertakte die nog eerst in twee aparte stroompjes; de Donk en de Gampel. Dit gebeurde ter hoogte van een s-vormige donk, wat later de Haagdijk zou worden. Toch sprak men over de Aa. Aa is een afgeleide van het Oudgermaanse woord ahwô, verwant met het Latijnse aqua. Het betekende oorspronkelijk water. In Nederland zijn er veel rivieren en rivierachtige wateren die deze of een daarvan afgeleide naam hebben. De naam Breda is afgeleid van 'Brede Aa'. Het ligt voor de hand dat daarmee werd verwezen naar de verbreding van de Aa op het punt waar die in de Mark uitmondde. Het is wel opmerkelijk, dat de rivier de Aa de naam van de stad heeft bepaald, in plaats van de Mark.


Het Kasteel van Brede, onze Lieve Vrouwekerk en de tuin van Merkx

In 1125 maakten de geschiedschrijvers voor het eerst melding van een nederzetting, die als Breda wordt aangeduid. Vervolgens bouwde men ter versterking van deze plaats, in de 12e eeuw aan de rechteroever van de Mark een burcht, het Kasteel van Breda genaamd. De locatie was ongeveer halverwege Brabant en Holland. De nederzetting lag op een uitloper van uitgestrekte zandgronden. Op deze zandgronden waren reeds andere steden, zoals Bergen op Zoom, tot bloei gekomen. Ook lagen bij deze nederzetting verschillende kruispunten van wegen die van het noorden naar het zuiden gingen en van oost naar west. Lunet B is het enige overgebleven stuk van het verdedigingswerk.

In 1198 wordt voor het eerst melding gemaakt van het Castellum van Breda. De natuurlijke verbreding op de plaats waar de Mark en de Aa samenvloeiden, was ideaal voor een aanleghaven. Hiermee hangt ook de naam van Breda samen. De rivier de Mark begint als een nietig stroompje bij Merksplas in België. Pas vanaf Breda, waar zij samenvloeit met de Aa wordt zij een ongeveer twintig meter brede, diepe stroom. Het dal waar de rivier in stroomt, is echter enkele honderden meters breed. Het dal kon gemakkelijk onder water lopen, zeker als het vloed was. De Mark stond immers in open verbinding met de zee. Eeuwenlang bestond er een sterke getijdenwerking die zelfs tot in Hoogstraten merkbaar was.

In de Bredase haven bedroeg het verschil ongeveer zestig centimeter. Momenteel is de Mark in het nieuws, omdat de oude loop van deze rivier door de binnenstad van Breda enigermate wordt hersteld. Zoals in verschillende andere plaatsen (onder meer in Utrecht, Bussum en Drachten) wordt ook in Breda het water in het centrum teruggebracht, nadat het in een voorgaande periode voor het verkeer had moeten wijken. Op 30 juni 2007 werd de fraai gerenoveerde oude haven, die aansluit op het Spanjaardsgat, feestelijk opnieuw geopend. Het stadscentrum heeft er een belangrijk visueel en recreatief element mee teruggekregen. Op 19 december 2008 was het hele project klaar.