





Familiegraven van Oranje en Nassau
Grafkelders te Buren en Diest (B)
Het stadje Buren is vooral bekend om zijn banden met het Huis van Oranje-Nassau. Een en ander vertaalt zich in de door de Koninklijke
Familie
vaak
gebruikte titel van Graaf of Gravin van Buren. Koningin Juliana, de thans voormalige Vorstin zowel als oud-Kroonprins, nu Koning
Willem-Alexander
maakten gebruik van deze naamgeving als zij incognito wensten te reizen. Naast de schitterende huizen die veelal met geld
van de
overheid zijn herbouwd
of gerestaureerd, lijken de straten nog te stammen uit de Middeleeuwen. Er is veel werk verzet om de
authenticiteit
van het stadje te waarborgen.
Bij een wandeling door de fraai aangelegde straten en het schitterende park dat ooit de toegang was tot het Kasteel van Buren, de residentie van de
Graven van Buren, krijgt men de indruk dat de tijd hier stil staat. De wallen - Buren is voor een deel ommuurd - geven een indruk van kracht,
zorgvuldigheid en schoonheid. Veel werk is door Natuurmonumenten verzet om deze zoveel mogelijk in originele staat terug te brengen.
Het geheel
is
niet onaardig. In de bedoelde opzet - de waardigheid en oudheidkundige waarde van het stadje weer te laten herleven is men
goed geslaagd.
De meer dan fraaie kantelen van de gestaureerde panden geven trots aan dat Buren een stad is die vraagt om een bezoek.
v.l.n.r. Schitterende kantelen op gerenoveerde huizen, Maria van Oranje en de grafkelder van Maria Prinses van Oranje
Maria van Oranje was het derde kind en tweede dochter van Prins Willem I 'de Zwijger'. Zij werd geboren op 7 februari 1556 in Breda en
overleed
te Buren op 10 oktober 1616. Haar moeder was Anna van Egmont. Na het overlijden van haar moeder voerde zij - tot aan haar dood - de titel van
Gravin van Buren. Maria, werd vernoemd naar Maria van Hongarije, Landvoogdes der Nederlanden en zuster van Keizer Karel V.
Na de dood van
Anna van Egmont in 1558, nam Maria van Hongarije Maria en haar broer Filips Willem onder haar hoede en zorgde voor een opvoeding
aan haar hof.
In 1567 vertrok Maria met haar vader naar Dillenburg.
Maria zette zich in om haar broer Filips Willem vrij te krijgen uit Spanje, waar hij door Filips II gegijzeld werd gehouden. Later koos Maria opnieuw de
zijde van Filips Willem, die met zijn halfbroers Maurits en Frederik Hendrik in een hevige strijd verwikkeld was over de nalatenschap van hun vader.
Op 7 februari 1595 huwde Maria te Buren graaf Filips van Hohenlohe (1550-1606). Filips was een legeraanvoerder in dienst van de Republiek en had
een slechte reputatie. Het huwelijk bleef kinderloos. In haar woonplaats Buren heeft Maria veel aan liefdadigheid gedaan. Na het overlijden van haar
echtgenoot in 1606 stichtte Maria in 1612 in Buren een weeshuis, waarin tegenwoordig het Marechausseemuseum is gevestigd. Maria overleed daar
in 1616 en werd op 23 oktober bijgezet in de grafkelder van haar Egmondse voorgeslacht in de Sint-Lambertuskerk te Buren.
Voordat Buren een Graafschap werd was het een Heerlijkheid. Het werd bestuurd door de Heren van Buren (familie van Buren),
maar deze familie
kreeg ruzie met Hertog Arnold van Gelre en zij werden verbannen. De Hertog zette toen zijn neef op de troon, deze was tijdelijk Heer van Buren
en later werd hij de eerste Graaf van Buren.
Hieronder staat een lijst van Graven van Buren en Leerdam.
Huis Egmont
* 1492-1521: Frederik, Schele Gijs, sinds 1472 heer van Buren, in 1492 verheven tot graaf * 1521-1539: Floris, Fleurken Dunbier, zoon van Frederik * 1539-1548: Maximiliaan, zoon van Floris * 1548-1558: Anna, erfdochter van Maximiliaan, sinds 1551 gehuwd met Willem I van Oranje |
Huis Oranje-Nassau
* 1551-1584: Willem I * 1584-1618: Philips Willem * 1618-1625: Maurits * 1625-1647: Frederik Hendrik * 1647-1650: Willem II * 1650-1702: Willem III * 1702-1711: Johan Willem Friso * 1711-1751: Willem IV * 1751-1795: Willem V |
Met de komst van de Bataafse Republiek hielden de Graafschappen op te bestaan. Het hoofd van het Huis Oranje-Nassau (het Nederlandse staatshoofd) voert echter tot op de de dag van vandaag de titel Graaf/Gravin van Buren en Leerdam.
De Sint-Lambertuskerk is de Protestantse kerk te Buren gelegen aan de Markt bij de Peperstraat in het midden van het stadje. De kerk werd in 1367 gesticht als een kapel en in 1395 als parochiekerk genoemd naar de heilige Lambertus. De Utrechtse bisschop Frederik van Blankenheim gaf in dat jaar toestemming aan de gelovigen te Buren een zelfstandige parochie te vormen in de Lambertuskerk. De kerk is in de periode 1973 tot 1980 gerestaureerd. De kerktoren werd in 1990 gerestaureerd. Het Bätz-orgel dateert uit 1852. * Willem van Oranje trouwde op 8 juli 1551 zijn eerste vrouw Anna, Gravin van Buren in deze kerk, toen nog in de rooms-katholieke ritus. Het derde kind (2e dochter) van Willem van Oranje Maria, Prinses van Oranje en Nassau, Gravin van Buren is in 1616 (gereformeerd) begraven in de tombe onder het koor. Zij is de stichtster van het voormalige weeshuis te Buren. De Heerlijkheid Buren is waarschijnlijk ontstaan bij het verdelen van de Graafschap Teisterbant 994. Otto van Buren was familie van de laatste Graaf van Teisterbant. |
Toren St. Lambertuskerk |
Hij kreeg een deel van dit Graafschap omdat de Graaf van Teisterbant geloofde dat de wereld zou vergaan en dus ging hij een klooster in om in de hemel te komen. De wereld verging niet en dus konden de Heren van Buren verder regeren. De Heren van Buren zijn nooit Graaf geworden maar de op twee na laatste Heer van Buren, Ridder Allard van Buren zorgde er wel voor dat de Kapel van de Heilige Maagd Maria in 1367 een parochiekerk werd en de naam kreeg van Sint Lambertuskerk. Ook zorgde hij ervoor dat het dorpje Buren in 1395 een stad werd. Hiervoor is de bevolking hem nog steeds dankbaar. Die dankbaarheid uit zich tot op de dag van vandaag aan de naam van een laan: de "Ridder Allard Laan" in de nieuwe buurt te Buren. Het huidige stadswapen van Buren was vroeger het Familiewapen van de Familie van Buren, maar deze is zelfs na het verdwijnen van deze Dynastie het wapen en het zegel van de stad gebleven. Ook de vlag van Buren is op dit schild gebaseerd. de eerste vermelding van dit wapen was in de 15e eeuw een gemeente in de Nederlandse provincie Gelderland. |
Het pand, ontworpen door het architectenbureau Alberts & Van Huut, heeft ruime afmetingen. Deze architecten ontwerpen volgens de ideeën
van het organische bouwen. Zij werden vooral bekend door hun ontwerpen voor de NMB-bank in Amsterdam Zuidoost (Bijlmer) , panden aan
de A12 bij Bunnik en het kantoor van de Gasunie in Groningen. Het gemeentehuis van Buren staat er enigszins verloren bij, te midden van weilanden.
De kosten van dit gemeentepaleis waren € 15.882.000. Rond dit pand is een park aangelegd, volgens de burgemeester
(K.C. Tammes) `voor de Burense bevolking`. De kosten van dit park waren ruim € 2.000.000


Het onnatuurlijk geplaatst stadhuis, weids en onnavolgbaar en het Wapen van Buren
Rustplaats van Prins Filips Willem te Diest (B)
Diest is een plaats en stad in de Belgische provincie Vlaams-Brabant. De stad
ligt in het noordoosten van de provincie in het Hageland en grenst
in het
noorden aan de provincie Antwerpen en in het oosten aan de provincie Limburg. Het is ook een Oranjestad door de historische band met
het Huis
Nassau.
De stad telt meer dan 22.500 inwoners. Diest was een Graafschap van het Karolingische Rijk. De stad dankte haar opkomst
aan haar
gunstige ligging.
Diest lag langs de handelsweg Brugge-Keulen en aan de rivier de Demer. In 1229 kreeg Diest stadsrechten van
Hendrik I,
Hertog van Brabant.
In de 14de en 15de eeuw leefden de inwoners in grote welstand. Niet alleen door drukbezochte landbouw-,
graan- en
veemarkten, maar vooral door
de lakennijverheid en -handel. Het Diestse laken was op bijna alle grote
West-Europese markten te koop.
In 1499 kwam Diest door ruil in het bezit van Engelbrecht II van Nassau, Graaf van Nassau. Een van zijn opvolgers, René van Chalon, voerde
ook
de titel
Prins van Oranje. Zo bleef Diest eigendom van het huis Oranje-Nassau tot 1795, toen de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk werden
aangehecht.
De oudste zoon van Willem van Oranje, Philips Willem, ligt er begraven in de Sint-Sulpitiuskerk. Heden ten dage voert
Koningin
Beatrix der Nederlanden
nog steeds de adellijke titel Barones van Diest. Door haar ligging bij de Demer, op de grens van het Brabant
en het
Prinsbisdom Luik en de connecties met
Oranje-Nassau werd de stad vaak belegerd, geplunderd en verwoest. In 1572 werd Diest door
Willem van Oranje veroverd tijdens zijn tweede invasie,
maar hetzelfde jaar heroverd door Don Frederik. In 1635 veroverden de Republiek
der Verenigde Nederlanden en Frankrijk de stad, met de bedoeling
de
Zuidelijke Nederlanden onderling te verdelen, maar dit mislukte.
Tussen 1701 en 1705 kreeg ze te maken met Franse, Hollandse en Spaanse bezetting. Onder de Oostenrijkers (1713-1790) herstelde de stad zich.
Er werd weer volop handel gedreven en bier gebrouwen. Ook hier waren de Oostenrijkers niet populair en zag men de Fransen in 1792 als bevrijders.
Zij gingen nog veel
verder dan de Oostenrijkers met de repressie van het katholicisme, het invoeren van de conscriptie en het afschaffen van het
Ancien Régime.
Als gevolg hiervan brak de Boerenkrijg uit in 1798. Het boerenleger bezette vier dagen de stad die de
Fransen omsingeld hielden.
Het grootste deel van het boerenleger kon via een noodbrug over de Demer ontsnappen en het onverdedigde
stadje werd nog maar eens, ditmaal
door
de Sansculotten, geplunderd. Tussen 1815 en 1830 volgde de Nederlandse periode. In de periode
1837 en 1853 werd Diest voorzien van
nieuwe wallen
en versterkingen, gericht tegen een mogelijke Hollandse inval. Deze fortificaties waren al verouderd
bij het uitbreken van de
Eerste Wereldoorlog.
Pas in 1929 kreeg de stad zeggenschap over de vroegere fortificaties.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een groot deel van het nog resterende gedeelte afgebroken. Beide wereldoorlogen veroorzaakten geen verdere
grote schade. Op 1 januari 1971 werd Webbekom opgeheven en bij Diest gevoegd. Op 1 januari 1977 fuseerde Diest met de
gemeenten Deurne,
Kaggevinne, Molenstede en Schaffen. De Diestse gemeenteraad bestaat uit 27 leden. Voorzitter: Jan Laurys (DDS)
(2007 - heden). Het college van
burgemeester en schepenen bestaat uit de burgemeester en 7 schepenen. Diest maakt samen met Breda
(NL), Buren (NL), Dillenburg (D),
Orange (F) en Steenbergen (NL) deel uit van de Unie van de Oranjesteden.
Filips Willem, Prins van Oranje en Heer van Diest
werd geboren op 19 december 1554 in Buren als oudste zoon van Willem van Oranje
en
Filips Willem werd op 26 maart 1555 gedoopt in het Princehof te Breda. De doop vond plaats door prelaat Arnold Streyers, afkomstig ui
Diest waar
hij kerkvoogd was van de St. Sulpitiuskerk. Als peter kreeg het kind de Kroonprins van Spanje, de latere Koning Filips II.
Hieruit is de naam van het kind te verklaren, genoemd naar de peter en zijn vader: Filips Willem. Toen Filips Willem net goed drie jaar oud
was
overleed zijn moeder. Samen met een zusje dat iets meer dan een jaar later werd geboren, verbleef Filips Willem afwisselend in Breda,
Buren, Brussel
en op het slot Dillenburg bij zijngrootmoeder, Juliana van Stolberg.


.jpg)
vl.n.r. Prins Filips Willem, Wapen van Diest en de Grafkelder van de Prins in de St. Sulphiuskerk te Diest
Zij had wel enige ervaring met het opvoeden van kinderen, want zelf had ze 15 kinderen gekregen, uit twee huwelijken.
Op de burcht Dillenburg was ook een hofschool en het lijkt waarschijnlijk dat Filips Willem hier een deel van zijn scholing heeft ontvangen.
Op zevenjarige leeftijd werd het kind door zijn vader gepresenteerd als "Eerste Edele van Zeeland". Aan deze titel waren grote voordelen
verbonden,
waarmee duidelijk werd dat Prins Willem I 'de Zwijger' van Oranje, de belangen van de familie goed in de gaten hield. Nadat
Willem van Oranje in 1568,
het begin van de Nederlandse Opstand, de wapenen had opgenomen tegen Filips II, werd zijn zoon Filips-Willem,
die toen student was aan de Universiteit van Leuven, gevangen genomen en vanuit Leuven naar Spanje ontvoerd.
Aan de universiteit van Salamanca voltooide hij zijn studies. Pas in 1596 mocht hij naar de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden reizen.
Op dat moment kwam hij echter de Republiek niet in, omdat hij niet vertrouwd werd en als vrome katholiek beschouwd werd als aanhanger of
spion van Spanje. Bij de dood van zijn vader in 1584 erfde Filips Willem het vorstendom Oranje. Bij het tekenen van het Twaalfjarig Bestand in 1609
ontving hij alle Nassause bezittingen in de Zuidelijke Nederlanden. Met zijn reeds protestantsgezinde broers Maurits en Frederik Hendrik
voerde hij een felle strijd over de erfenis van zijn vader. Ook erfde hij van zijn vader het Graafschap Buren. Tijdens zijn gevangenschap in
Spanje nam zijn zus Maria zijn taken in de Spaanse Nederlanden waar.
Op 23 november 1606 trad hij in Fontainebleau in het huwelijk met Eleonora van Bourbon-Condé (1587-1619), een nicht van de Franse Koning
Hendrik IV en een dochter van Hendrik I van Bourbon-Condé. Het huwelijk bleef kinderloos. Sinds 1596 woonde Filips Willem in de
Zuidelijke Nederlanden in het Nassaupaleis te Brussel. Op verzoek van de Noordelijke Staten-Generaal hield hij zich niet bezig met politieke zaken.
In 1599 werd Filip benoemd tot ridder in de Orde van het Gulden Vlies. Nadat de Prins in 1609 zijn rechten deels teruggekregen had en weer toegang
had tot de Republiek, woonde hij nog korte tijd in Breda. Filips Willem overleed op 20 februari 1618 op 63-jarige leeftijd in Brussel
na een verkeerde klysmabehandeling.
In zijn testament had hij o.m. bepaald, dat hij begraven wenste te worden in een van de volgende steden Breda, Orange, Lons-le-Saunier
of Diest), die het dichtst bij de plaats zou liggen waar hij zou sterven. Toen hij op 20 februari 1618 overleed op het Hof van Nassau op de
Caudenbergh in Brussel, viel de keuze op Diest. Daar werd hij op 1 april 1618 bijgezet, gebalsemd in een loden kist en omhuld door een houten
kist (het hart en ingewanden werden apart begraven en bevinden zich ook in het graf). Voor de begrafenis moest speciaal een catacombe gegraven
worden.
Filips Willem was Heer van Diest, dat hij had verkregen na de dood van vader. Bij testament had hij al zijn bezittingen niet
aan zijn vrouw maar aan zijn halfbroer Maurits vermaakt.
Bij datzelfde testament vermaakte hij als Heer van Diest een grote som geld over aan de parochie H. Sulpitius, opdat voor de altijd trouw katholiek
gebleven Oranje-telg in Diest jaarlijks een plechtig requiem zou worden opgedragen door de lokale pastoor. Onlangs werd dit testamentum
'herontdekt' en werd de mis voor de overledene in ere hersteld. Diest viert de mis voor Filips-Willem als teken van de verbondenheid van
de stad met het Huis van Oranje-Nassau. Op de nieuwe zerk uit 1965 (vervangen bij de viering van de Unie van Oranjesteden; de oude
werd in de muur achter het hoogkoor geplaatst) staat een Latijnse tekst:
Aan God, de opperste en grootste Ingang van de begraafplaats Van de Doorluchtige Prins Philips Willem Prins van Oranje
Graaf van Nassau, enz. Overleden te Brussel 20 februari 1618. Hij ruste in Vrede.
In de loop der tijden is het graf verschillende malen geopend voor herstelwerkzaamheden aan de kerk zelf(1851), uit nieuwsgierigheid
(1740, 1948) en voor inventarisatie van de staat van het graf (1851, 1944, 1947). In 1944 werd Koningin Wilhelmina zelf benaderd en
op de hoogte gebracht over de status van het graf en de wijze waarop restauratie plaats zou moeten vinden. Het voorstel van Wilhelmina
om het stoffelijk overschot naar de Koninklijke Grafkelder te Delft over te brengen werd diplomatiek afgewezen,
daar het niet overeenkomstig de wens van de overledene was.
In 1947 volgde een inspectie in het bijzijn van afgevaardigden van de Koningin en een jaar later werd de kist geopend, bedoeld om te
kijken of er zich interessante sieraden of attributen in de kist bevonden. Bij een van de openingen van het graf werd een foto genomen
van de loden grafkist, waarvan vervolgens een prentbriefkaart werd gemaakt. Dit leidde tot grote verontwaardiging bij de
Koninklijke familie, waarop besloten werd de kaart uit de handel te nemen.
De Sint-Sulpitiuskerk te Diest is een gotische parochiekerk aan de Grote Markt , waar in 1618 Philips Willem, oudste zoon van
Willem van Oranje en diens eerste vrouw Anna van Buren, bijgezet werd. De kerk ontleent zijn naam aan de heilig verklaarde Sulpitius
(7e eeuw). De kerk is een voorbeeld van de Demergotiek, opgetrokken uit ijzerzandsteen en witte kalksteen. De eerste architect van de
kerk was een Fransman, Pierre de Savoye. Tijdens de bouw (die meer dan 200 jaar zou duren (-1321 tot 1534-) zouden 18 architecten
(waaronder leden van de beroemde familie Keldermans) betrokken worden bij het project.
Entree St. Sulphiuskerk en zijaanzicht kerk te Diest
Hoewel de bouw aan de kerk gereed was in 1534, was het gebouw allerminst als voltooid te beschouwen. Van het oorspronkelijke plan ontbraken nog
3 van de 5 straalkapellen en van de westertoren was alleen de onderbouw afgewerkt. Opvallend aan de kerk is de vieringtoren, die bekend werd onder
de bijnaam "Mosterdpot". Hierin werd een 17e eeuws beiaard geplaatst, dat tegenwoordig bestaat uit 47 klokken, waarvan er 32 gegoten werden
door de broers Hemony uit Amsterdam.Het interieur herbergt vele kerkschatten, afkomstig uit verschillende perioden van de kunstgeschiedenis.
Zo is er een laatgotisch triomfkruis, een renaissance tabernakel een barokke preekstoel, en ook de doopvont die gebruikt
werd bij de doop van de latere heilige St. Jan Berchmans.
De kerk werd in 1936 op de lijst geplaatst van monumentale erfgoederen. In de kerk bevindt zich ook een museum voor religieuze kunst.
Naast zijn begraafplaats had Philips Willem ook in zijn testament bepaald, dat in de kerk waar hij begraven zou worden een “eeuwigdurende
mis voor zijn zielenrust” zou worden ingesteld. Kennelijk vond men dat niet interessant genoeg. De kerkmissen hadden al sinds eeuwen niet meer
plaatsgevonden. Vanaf 2008 werd deze traditie opnieuw ingevoerd. Door de herinvoering hoopt de kerk meer belangstelling
uit binnen- en buitenland te genereren.


Developed and powered by: Henri, Webmaster.
Bronvermelding