De Huizen van Oranje en Nassau

Orden en Onderscheidingen
Vlag BelgieVlag NederlandGouden KroonGouden KroonVlag LuxemburgVlag Duitsland
Bronvermelding

 Orden en Onderscheidingen  

De Orde van de Unie

vervolg

De redenaar, er zijn er twee geweest, hield ieder jaar een lofzang op de Koning en herdacht de in het voorgaande jaar gestorven leden. Deze redevoeringen waren zoals in die tijd gebruikelijk vol van pathos, in 1807 werden deze woorden gesproken: "Ik gevoel, dat nu reeds de aandoening en droefheid mij overmeesteren, en nog moet ik van Conrad en van Rau spreken! Vergeef het mij indien ik, overstelpt door de teederste gemoedsbewegingen aan hunne verdiensten niet al het regt kan doen wederevaren 't welk zij billijk eischen konden. Indien mijne beevende lippen geene loftrompet kunnen doen klinken en het diepst gevoel van 't geen Uwe Majesteit, van 't geen deze Orde, het land, de gansche Maatschappij verloren, mij slechts zuchten en tranen veroorlooft. " Om over Frederik Willem Conrad te besluiten met "hij was zachtzinnig en toegevend maar onverzetbaar in het goede, hij was bescheiden, vriendelijk, goedhartig, het vertrouwen en de vraagbaak zijner meerderen, de liefde zijner ondergeschikten, hij was waardig de hooge erenaam van mensch te dragen, en op zijn grafzerk schrijve men met onuitwisbare letteren: Hier rust de zedige verdienste".

Het "Ceremonieel voor de uitdeeling der Decoratiën voor de Koninklijke Orde van Verdiensten" werd door Lodewijk Napoleon "gearresteerd" en op 10 februari 1807 in de Koninklijke Courant gepubliceerd. Achter een drie-voet in de vorm van een antiek altaar zou de Koning plaatsnemen. De dames zouden achter een balustrade die rond de troonzaal zou lopen een stoel krijgen terwijl de ridders bleven staan. Een tekening laat zien dat de grootkruisen op tabourets plaatsnamen die in een halve cirkel vóór de troon stonden. De commandeurs kregen taboeretten langs de wanden toegewezen. Terwijl muziek speelde en saluutschoten werden afgevuurd, zou de koning de pasbenoemde ridders één voor een de decoraties uitreiken. Zij mochten daarvoor "tot de tweede trede van den Troon" klimmen. De decoraties lagen op een gouden schaal die door de Groot-Ceremonie-Meester werd vastgehouden. De Hollandse Koning troonde omringd door tal van grootofficieren van zijn huis zoals de groot-jager-meester en de groot-ecuyer terwijl pages op de treden van de troon zaten. Een dergelijk ceremonieel was in Nederland ongekend.


Tekening vergadering Kapittel

De wijze waarop de Koning zichzelf, zijn hof en zijn ridderorde presenteerde moest zijn nog wat onwennige onderdanen duidelijk maken dat Holland een Koninkrijk was met een Vorst die een positie boven alle anderen innam. De Stadhouders waren, tenminste formeel, altijd de dienaren van de Staten-Generaal geweest

Zij hebben zich een dergelijk ceremonieel nooit veroorloofd. In de openbaarheid trad de orde niet. Er waren geen religieuze plechtigheden of optochten en er zijn geen schilderijen of afbeeldingen van de bijeenkomsten bekend. De katholieke Lodewijk Napoleon en zijn voornamelijk protestantse ridders zouden ook moeilijk samen een religieuze plechtigheid hebben kunnen bijwonen.

De Hollandse bevolking zal afgezien van een blauw lint om de hals of op het revers van een notabele niets hebben gezien en geen ander levensteken van de orde hebben vernomen dan de gepubliceerde verslagen in de Staatscourant. Inhoudelijk had de orde niets te betekenen.

Er waren geen voorrechten en de ridders waren geen Koninklijke raadsheren zoals dat bij de Orde van het Gulden Vlies ooit het geval was geweest. Over de herkomst van het motto "Eendracht maakt macht" zijn verschillende theorieën. Men kan in een concordantie op de bijbel een aantal verwijzingen vinden naar de voor en nadelen van omzien, men kan aan een Frans gezegde "fay ce que doit, advienne que pourra" denken en ook aan een goed bij het begrip "unie" passende verwijzing naar het contrast tussen de eenheidsstaat en de oude republiek die immers een statenbond was.

Men schrijft het motto toe aan Bilderdijk, die de koning Nederlands leerde en een fanatiek voorstander van een moderne eenheidsstaat was. Voor de tekst op de keerzijde, "Doe wel en zie niet om", bedacht Bilderdijk voor Lodewijk Napoleon het beroemde ezelsbruggetje "D'ou elle ainsi ni d'homme". Het betekent zoiets als "Als het geen vrouw was moet het een man geweest zijn". De koning had veel moeite met het Nederlands.

In de vanwege de Koning geschreven brief van 23 november 1807 heet het besef van een unie de grondslag van de orde te zijn wat voor de staatkundige uitleg pleit. De in 1806 voor een Orde van de Unie ontworpen kruisen en de ster zijn nooit in gebruik genomen. Het zeeblauwe lint met de smalle zwarte bies is dan ook niet gedragen. Er waren immers nooit leden benoemd. Het is niet bekend of er versierselen naar het ontwerp van Isabey zijn vervaardigd. De in 1806 ingestelde Orde van de Unie had een "Grote Orde" moeten zijn. In een dergelijke orde zijn er geen graden en zijn alle leden ridder, grootcommandeur of grootkruis. Voorbeelden van dergelijke orden waren de Russische Orde van Sint-Andreas en de Orde van de Zwarte Adelaar. Lodewijk Napoleon was lid van deze orden. De Koninklijke Orde van Verdiensten en haar opvolgers kreeg een door onbekende hand ontworpen kruis, een ster en borstkruis en een keten. Maar deze versierselen werden steeds weer gewijzigd.

De door de Middelburgse medailleur George Kockers vervaardigde kop van Lodewijk Napoleon werd na het samenvoegen van de orden vervangen door een uitkomende leeuw en is dus al snel weer van de kruisen verdwenen. Hiermee ontstond een kenmerkend verschil tussen het kleinood van het Legioen van Eer waar de Franse Keizer zelf wel op de kruisen stond afgebeeld en de Orde van de Unie. De versierselen van de latere Koninklijke Order der Unie zijn vrijwel gelijk aan die van de Orde van Verdiensten.

De orde kende de volgende drie kruisen:

Een portret van de Koning op de voorzijde en een Nederlandse leeuw op de keerzijde. Dit was het kruis van de Orde van Verdienste. 12 december 1806 - 14 februari 1807.
Een Nederlandse leeuw op de voorzijde en een uitkomende leeuw op de keerzijde. Dit was het kruis van de Koninklijke Orde van Holland. 14 februari 1807 - 23 november 1807
Een uitkomende leeuw op de voorzijde en een pijlenbundel op de keerzijde.


Het Kruis

Dit was het kruis van de Orde van de Unie. 23 november 1807 - 1 april 1811. De volgende op de borst gedragen commandeurskruisen: Kruisen van zilver met een Nederlandse leeuw voor de Orde van Verdienste. 12 december 1806 - 14 februari 1807. Kruisen van zilver met de Nederlandse leeuw voor de Koninklijke Orde van Holland. Kruisen zonder portret of leeuw voor de Koninklijke Orde van Holland. Kruisen met blauwe emaillering voor de Orde van de Unie. Kruisen met zilveren letters "DW-E-ZN-O" op de met zilveren pailletten versierde armen voor de Orde van de Unie. September 1809

Er waren sterren in drie uitvoeringen:

Zilveren sterren met de Nederlandse leeuw voor de Orde van Verdienste.
Zilveren sterren met de uitkomende leeuw voor de Koninklijke Orde van Holland.
Zilveren sterren met een uitkomende leeuw en een blauw geëmailleerde ring voor de Orde van de Unie.
Alleen van het tweede model en het derde model ster zijn afbeeldingen en exemplaren bewaard gebleven.

De gouden versierselen van de Orde, de kruisen of kleinoden, werden door een of meerdere juweliers in Amsterdam en Parijs met goedgekeurde mallen of stempels vervaardigd. De sterren waren echter het handwerk van tal van borduurateliers in Den Haag, Amsterdam, Parijs en Utrecht. De borduursters richtten zich naar tekeningen maar gebruikten ook hun fantasie.

Er is dan ook een grote verscheidenheid in de sterren aan te treffen. Met zekerheid kan worden gesteld dat zij steeds geborduurd werden. Misschien waren de allen verloren gegane sterren en borstkruisen met diamanten wél van edelmetaal omdat men daarop gemakkelijk stenen kan plaatsen. Zekerheid daarover bestaat niet. Op 16 december 1806 werden de kruisen, het lint en de ster van de Orde van Verdienste in een decreet vastgesteld. Het ging om een gouden kruis met wit emaille. In de armen van de vier lange en brede driehoekige armen werden vier gelijkvormige korte armen gelegd, alle armen droegen een gouden bal op de punt.

Het kruis lijkt op een kompaskruis. Het medaillon was van goud en droeg de beeldenaar des konings. Op de blauwe ring daaromheen stond in gouden letters "Lodewijk I Koning van Holland". Op de keerzijde stond een gekroonde Nederlandse leeuw, ontleend aan het wapen van de Staten Generaal en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, met op de blauwe ring het motto "Doe wel en zie niet om". Tussen de acht armen werden acht gouden bijen bevestigd. De bij was door Napoleon I als zinnebeeld van de familie Bonaparte gekozen en ging terug op de Merovingische Franse Koningen.

Boven het kleinood was als verhoging de koningskroon, zonder kruis op de kloot die de zes opstaande diademen dekt, aangebracht als verbinding tussen het kruis en het gewaterde zeeblauwe zijden lint. Deze kroon wijkt af van de eerder goedgekeurde Kroon van Holland omdat het kruis als bekroning mist. Het christelijke symbool op de kroon ontbreekt op alle zegels, afbeeldingen en munten van Holland en verviel in 1808 in een tweede wapenontwerp helemaal. In het begin van de negentiende eeuw was het nog gebruikelijk om een strik of rozet op linten aan te brengen. We zien ze bij alle ridderkruisen uit de tijd van Lodewijk Napoleon terug.

De ster zou een gouden plaat met negen pijlen zijn. Op deze plaat zou een zwemmende leeuw met het Latijnse omschrift "Luctor et Emergo", wat betekent "Ik worstel en kom boven", worden afgebeeld. Een dergelijke leeuw was al eeuwen het zinnebeeld van Zeeland en ook de spreuk is aan het Zeeuwse wapen ontleend. Het is niet bekend wie deze versierselen heeft ontworpen. De ontwerpen van Isabey lijken geheel terzijde te zijn gelegd en ook het anker dat zo'n prominente rol in de eerdere ontwerpen kreeg is verdwenen. Op 6 februari 1807 werd een met zilverdraad geborduurd commandeurskruis voor op de linkerborst voorgeschreven.

Dit kruis was gelijk aan de keerzijde van het om de hals gedragen kruis van de commandeurs en zou dus een gekroonde Nederlandse leeuw als medaillon dragen. Merkwaardig genoeg vermeldt het decreet dat het op de borst gedragen kruis de vorm van het kleinood zou krijgen terwijl portretten en tekeningen allen een kruis met vier armen laten zien dat qua vorm sterk van het kleinood afwijkt. Op die zesde februari 1808 wijzigde de koning de versierselen andermaal. Het commandeurskruis dat op de borst werd gedragen moest nu hemelsblauw worden waar het eerder zilveren armen had.


Graaf Dumonceau met keten van de Orde van de Unie

De leeuw en het motto moesten in het vervolg worden weggelaten. De ster van de grootkruisen zou een blauwe geëmailleerde ring krijgen en zestienkantig en regelmatig van vorm zijn. De 302 ridders werd op 1 maart 1808 opgedragen nieuwe versierselen te kopen. Het medaillon met het portret van de koning en de gekroonde leeuw moest worden vervangen waarbij de oude keerzijde voorkant werd en de nieuwe keerzijde een pijlenbundel met daaromheen een ourobouros, een slang met zijn staart in de bek, werd.

Bij bestaande ridderkruisen kon het medaillon worden gedemonteerd en vervangen. Op 14 februari 1807 werd het versiersel alweer veranderd; op de keerzijde van het kruis moest nu een zwemmende, of juister gezegd "uitkomende", leeuw komen te staan. Het lint werd hemelsblauw. Met ingang van die dag waren de -ridderloze- Orde van de Unie en de Orde van Verdienste verenigd. De kruisen zijn steeds van gelijke grote gebleven waarbij het commandeurs kruis tweemaal zo groot was als het ridderkruis.

Zo konden de medaillons van de kruisen worden verwisseld en hoefde niet het gehele kruis te worden vernieuwd. Er zijn losse medaillons van het 16 december 1806 type bewaard gebleven. De grootkruisen moesten hun kruis op bijzondere gelegenheden aan een massief gouden keten dragen. Deze zware gouden keten bestond uit een centrale schakel in de vorm van een door het ordemotto omgeven kroon en 23 schakels.

Elf van deze schakels vertonen fraai geëmailleerde wapens van de departementen van het Koninkrijk Holland. De andere schakels waren afbeeldingen van 12 door een lint samengebonden gouden pijlen zoals die, met een wisselend aantal pijlen, al sinds de regering van keizer Karel V een van de zinnebeelden van de Nederlanden zijn. Op het portret van Dumonceau, de tekening en de twee bewaard gebleven ketens zijn de schilden van de provincies in steeds wisselende en kennelijk volstrekt willekeurige volgorde met kleine gouden kettinkjes aan de tussenliggende pijlenbundels bevestigd. Op de tekening hiernaast zien we ze in de volgorde Gelderland - Friesland - 's-Gravenhage (het departement "Maasland") - Groningen - Zeeland - Brabant - Overijssel - Utrecht - Drenthe - Oost Friesland - Holland.

Het departement "Amstelland". Een in 1923 in de buurt van Arnhem geveilde en in een particuliere verzameling in Frankrijk belande keten wijkt af van de afbeelding omdat zij niet geëmailleerd is. De keten kostte 1575 gulden. Grootkruisen van de orde moesten deze voor eigen rekening bij de in Amsterdam werkzame Franse juwelier Alphonse-Pierre Giraud bestellen. Na overlijden mochten de nabestaanden de keten echter niet houden, maar moest het kleinood aan de kanselarij van de Orde van Verdienste worden gestuurd. De kanselarij stortte dan 1575 gulden op de rekening van de erfgenamen. De Koning bezat zelf een in 1809 door de Amsterdamse gebroeders Truffino vervaardigde keten met diamanten die hem 27.100 gulden heeft gekost. Bij zijn vlucht uit Holland bleef in het Paleis op de Dam een lege cassette achter.

Er is voor zover bekend maar een enkele originele keten in een Franse verzameling bewaard gebleven. De keten in het museum van Fontainebleau is van verguld zilver en zal dus niet, zoals men daar stelt, aan Napoleon I hebben toebehoord. Het is moeilijk voor te stellen dat men de machtige Fransman een vergulde, in plaats van een gouden, keten schonk. Enige malen werden de versierselen met diamanten bezet en in deze vorm uitgereikt. Christoph Erdmann Freiherr von Steube zu Schnaditz, ambassadeur van Württemberg, en Pierre-Guillaume Gratien, als Frans luitenant-generaal betrokken bij de gevechten die Hollandse en Franse troepen bij Stralsund tegen Zweden voerden, ontvingen een kostbaar, drie- en vierenhalf duizend gulden kostend, commandeurskruis.

Jean-Baptiste Nompère de Champagny, Hertog van Cadore kreeg een voor meer dan elfduizend gulden aangeschaft grootkruis en kleinood met diamanten aangeboden maar weigerde deze aan te nemen omdat de door hem gevoerde onderhandelingen met Holland voor zijn land, Frankrijk, ongunstig waren verlopen. De versierselen werden dus aan Willem Frederik Röell aangeboden die moest ontdekken dat men tijdens de omzwervingen in Frankrijk een deel van de edelstenen had gestolen. Daarop weigerde ook hij om de eretekenen aan te nemen. Schout-bij-nacht Johan Arnold Bloys van Treslong kreeg een diamanten commandeursplaque en deelde deze eer met de bij het huwelijk van Napoleon I en Marie-Louise van Oostenrijk aanwezige Nederlandse adjudanten.

Koning Lodewijk Napoleon wilde alleen "heren van stand" in zijn ridderorden opnemen. Lagergeplaatsten kregen medailles aan een lint met een passende tekst. Hoewel de voorschriften bepaalden dat "Burgers van alle standen en rangen welke door derzelver kunde, talenten, dapperheid en deugden aan het Vaderland diensten zullen bewezen hebben" voor een ridderorde in aanmerking kwamen, was de koning onaangenaam verrast toen bleek dat hij per ongeluk Jan van den Berg uit Gorinchem, bootsman en drager van de Doggersbank-medaille in zilver, had geridderd. Men ontnam de teleurgestelde bootsman zijn ridderkruis en zegde hem een vervangende medaille toe. Dat laatste werd gemakshalve "vergeten". Deze ontneming is verwonderlijk omdat in 1807 in de statuten was bepaald dat "Dragers van de Doggersbank-medaille geregtigd waren leden van de Koninklijke Orde van Verdiensten" te zijn. Van een systematisch opnemen van deze pikbroeken is desondanks geen sprake geweest.

Om dapperheid te kunnen belonen zonder onderofficieren, soldaten en matrozen in de Orde van de Unie op te hoeven nemen werd in het decreet van 18 juni 1808 een Medaille voor Dapperheid gesticht. Ook voor betoonde moed werd de Orde van de Unie geregeld, zij het dat ze alleen aan officieren zijn toegekend. Hollandse soldaten vochten tussen 1806 en 1810 zij aan zij met de Fransen in Duitsland en Spanje. Jan Justus Dingemans veroverde op de Dollard een Britse brik, de H.M.S. The Ferrerer. Toen hij de buitgemaakte Britse vlag op 19 mei 1807 aan de Hollandse Koning aanbood ontving hij een ridderkruis. De Hollandse generaal Stewart John Bruce die op Walcheren zijn forten bij Bath en Haak zonder verzet aan de Engelsen had overgegeven overkwam op 3 augustus 1809 het omgekeerde; hij verspeelde niet alleen zijn rang maar ook zijn commandeurskruis. De gevechten met Zweedse troepen bij Stralsund leverden een aantal militairen, allen officieren, een ridderkruis op, maar de Orde kreeg nooit een zo sterk militair karakter als het Legioen van Eer dat voor negen-tiende uit soldaten bestond.

Ongeveer de helft van de grootkruisen, een op de drie commandeurs en twee op de drie ridders in de Orde van de Unie, was militair. De registers van de Orde van Verdienste en haar opvolgers zijn vrij nauwkeurig bijgehouden. Zij laten zien dat er 720 benoemingen zijn gedaan. De data waarop de Koning de onderscheidingen toekende zijn niet altijd bekend. In een aantal gevallen is er sprake van homologatie van benoemingen door derden. Bij een officieel bezoek zond men een doos met kruisen vooruit die de gastheer dan naar eigen inzicht onder zijn familieleden en huishouding kon verdelen. De Orde heeft in het Koninkrijk Holland een belangrijke maar korte rol gespeeld. Het oogmerk van Lodewijk Napoleon, het binden van notabelen aan zijn troon, werd bereikt en de orde was in Nederland populair. Dat kan men aflezen uit de vele portretten waarop zij werd gedragen en de tegenzin waarmee men de door de Franse keizer aangeboden vervanging, de Orde van de Reünie, aannam. De orde heeft ook een rol gespeeld bij de acceptatie van de ridderorde als instituut. Koning Willem I der Nederlanden heeft ook bij het instellen van zijn Militaire Willems-Orde en Orde van de Nederlandse Leeuw geprofiteerd van het werk van zijn voorganger.

De Orde heeft een kleine rol gespeeld bij de emancipatie van de Nederlandse joden. In het 18e-eeuwse Europa kwamen zij voor de kruisen van de orden die vrijwel allemaal een christelijke achtergrond bezaten niet in aanmerking. De koninklijke lijfarts of "consulterend geneesheer des Konings", de Amsterdamse arts Dr. Immanuel Cappadose werd op 24 april 1808 tot ridder in de Koninklijke Orde der Unie benoemd. Een verzoek van de onder aanvoering van doctor Hartog de Hartog Lémon van de van de Hoogduitse Gemeente afgescheiden Nieuwe Gemeente Adath Jessurun in Amsterdam, om "Joden alle voorrechten van de maatschappij te laten genieten en enkele geloofsgenoten met het kruis van de Koninklijke Ridderorde te begiftigen," werd afgewezen. Onder meer omdat de Hollandse Koning ook afscheidingen binnen kerkgenootschappen al niet bevielen.


Ster van de Orde van de Unie (1806)

Zo bleef het bij de benoeming van de Sefardische Jood Cappedose. Vrouwen kwamen voor de Hollandse orden niet in aanmerking. Gouverneur-generaal Daendels van Nederlands-Indië die in februari 1807 vier commandeurs- en twaalf ridderkruisen toegezonden kreeg, waarvan hij er drie, respectievelijk vier naar eigen inzicht kon verlenen, heeft een extra commandeurskruis en tweeëntwintig ridderkruisen door juweliers in Batavia laten vervaardigen.

Hij decoreerde op eigen gezag de regenten van Bangil, later van Toeban, en Tjanjoer en week zo af van het gebruik inlanders alleen Erepenningen te schenken. Op de Nederlandse Antillen werden een enkele commandeur en twee ridders benoemd. De dominante positie van het gewest Holland, toen nog ongedeeld, blijkt uit de 167 van de 416 binnenlandse benoemingen die in die provincie werden gedaan. Drenthe kwam er met een enkele benoeming tot ridder bekaaid af.

De Orde werd nooit opgeheven en na de annexatie van Holland op 9 juli 1810 werd zij nog gedragen. Napoleon greep tijdens een bezoek aan "zijn" paleizen in Amsterdam, nu de "Derde Stad van het Keizerrijk" na Parijs en Rome, en Het Loo in, door middel van het in Amsterdam getekende decreet van 18 oktober 1811 waarin de Orde van de Reünie werd ingesteld. In artikel 12 van dat decreet heet de Orde van de Unie "éteint et supprimé".

De Grootkruisen, commandeurs en ridders kregen dezelfde graad in de reusachtige, geheel Napoleontisch Frankrijk omvattende Orde van de Reünie. Men bleef de Orde van de Unie desondanks dragen. Napoleon verbood het dragen van de Hollandse orde in een decreet van 9 maart 1812. Na de eerste april 1812 wilde de Franse Keizer de Hollandse orde niet meer in het openbaar gedragen zien.

Op 17 februari 1812 schreef de grootthesaurier van de Orde van de Reünie Van der Goes een brief aan de Franse maarschalk Jean-Baptiste Nompère de Champagny, Hertog van Cadore en de Grootkanselier van de Orde van de Reünie. Beiden waren Grootkruisen in de Orde van de Unie. De Orde werd nooit opgeheven en na de annexatie van Holland op 9 juli 1810 werd zij nog gedragen.

Napoleon greep tijdens een bezoek aan "zijn" paleizen in Amsterdam, nu de "Derde Stad van het Keizerrijk" na Parijs en Rome, en Het Loo in, door middel van het in Amsterdam getekende decreet van 18 oktober 1811 waarin de Orde van de Reünie werd ingesteld. In artikel 12 van dat decreet heet de Orde van de Unie "éteint et supprimé". De Grootkruisen, commandeurs en ridders kregen dezelfde graad in de reusachtige, geheel Napoleontisch Frankrijk omvattende Orde van de Reünie. Men bleef de Orde van de Unie desondanks dragen. Napoleon verbood het dragen van de Hollandse orde in een decreet van 9 maart 1812. Na de eerste april 1812 wilde de Franse Keizer de Hollandse orde niet meer in het openbaar gedragen zien.

Op 17 februari 1812 schreef de grootthesaurier van de Orde van de Reünie Van der Goes een brief aan de Franse maarschalk Jean-Baptiste Nompère de Champagny, Hertog van Cadore en de Grootkanselier van de Orde van de Reünie. Beiden waren Grootkruisen in de Orde van de Unie. In deze brief deed Van der Goes opgave, dat er 29 Hollandse en 45 vreemde grootkruisen, 69 Hollandse en 21 vreemde commandeurs en 478 Hollandse en 59 vreemde ridders in leven waren. De Keizer hield zich het recht voor om deze of gene uit te sluiten van benoeming. Lodewijk Napoleon was in de ogen van de keizerlijke broer te scheutig geweest met benoemingen in zijn ridderorde. Hij was zo fijngevoelig, of rancuneus, om zijn broer, nu "Graaf van Sint Leu", en diens twee zoons geen kruis van de Orde van de Reünie aan te bieden. Er was weinig animo om de zelfgekochte eretekens in te leveren bij de Franse autoriteiten. Aan het einde van het Keizerrijk waren 11 kleinoden van grootkruisen, 36 commandeurskruisen en 265 ridderkruisen ingeleverd.

Ze werden omgesmolten. De Orde van de Unie werd in het bij Frankrijk gevoegde Holland en in het Koninkrijk der Nederlanden weinig gedragen, maar er is ten minste één geval bekend van een ridder die het Legioen van Eer, de Orde van de Unie en de Orde van de Reünie naast elkaar op een gesp gemonteerd als Knoopsgatversiering op het revers van zijn jas droeg. De afgetreden Koning Lodewijk Napoleon droeg als enige zijn ster en grootlint tot zijn dood in 1846. Tijdens de regering van Napoleon III, al bij zijn geboorte grootkruis als Koninklijk Prins van Holland, was er in Parijs weer belangstelling voor de Hollandse ridderorde. Er werden naslagen van de ordetekens gefabriceerd die in de 20e eeuw als originelen verkocht werden.Maar met het overlijden vande laatste ridder, Napoleon III stierf op 9 januari 1873, werd het boek van de Orde van de Unie voorgoed gesloten.